Gepubliceerd op donderdag 16 juni 2011
IEF 9793
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Geen deel 3

Vzr. Rechtbank Amsterdam 16 juni 2011, LJN BQ8190 (Schafthuizen tegen Uitgeverij Van Oorschot)

Met gelijktijdige dank aan Olaf Trojan, Bird & Bird.

Auteursrecht. Woord van de uitgever: "Tegen mij verklaarde je toen dat het derde deel nu naar de zetter kon. Op de daarmee door jou gegeven toestemming om het derde deel in deze vorm uit te geven kun je niet eenzijdig terugkomen. Gegeven de bovenstaande feiten constateer ik dat er tussen ons een overeenkomst bestaat waardoor ik gerechtigd ben het derde deel van het boek – in de versie die op instigatie van jou is veranderd – ter uitgave aan te bieden en dat de uitgever gerechtigd is die uit te geven."

tegen woord van de eiser: "dat hij aan Uitgevrij Van Oorschot nimmer toestemming heeft gegeven, schriftelijk noch mondeling, voor publicatie van deel 3 van de biografie van Gerard Reve. Verder stelt Schafthuizen dat publicatie van deel 3 een ontoelaatbare inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer zou betekenen. De selectie die [biograaf] heeft gemaakt roept het beeld op dat alles in het leven van Gerard Reve en Schafthuizen zou hebben gedraaid om erotiek, drank en geld. Dit geeft een verkeerd beeld van zijn relatie met Gerard Reve, stelt Schafthuizen. Het recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer moet in dit geval daarom zwaarder wegen dan het recht op vrije meningsuiting en de persvrijheid. Nu [biograaf] en [uitgeverij] de publicatie van deel 3 hebben aangekondigd is er een spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen, aldus steeds [eiser]."

Rechtspraak.nl: "Eiser, de partner van de in april 2006 overleden Gerard Reve, is auteursrechthebbende op de werken van Gerard Reve. Eiser heeft in het verleden aan de uitgeverij toestemming verleend tot het publiceren van twee van de drie delen van de biografie van Gerard Reve, geschreven door de biograaf, waarin niet gepubliceerd werk van Reve wordt geciteerd. Eiser vordert een verbod tot publicatie door de uitgeverij van het derde deel van de biografie zoals die ter goedkeuring aan hem is voorgelegd. De uitgeverij stelt dat eiser ook voor de publicatie van dat deel toestemming heeft verleend. De voorzieningenrechter volgt de uitgeverij daarin niet en wijst het gevraagde verbod tot publicatie van het derde deel toe, voor zover daarin niet gepubliceerde citaten voorkomen. Verder gevraagde verboden worden afgewezen."

Voor toewijzing van het verbod aan [gedaagden] enig citaat uit niet eerder gepubliceerd werk op enige wijze te openbaren is bij het ontbreken van een dreigende onrechtmatige daad dan ook geen plaats. Proceskostenveroordeling ex 1019h Rv á € 8.705,55.

4.4.  Ten aanzien van de overeenkomst van 18 december 2009 wordt geoordeeld dat die overeenkomst, anders dan door [gedaagden] betoogd, slechts regelt onder welke voorwaarden [eiser] toestemming verleent voor het gebruik van citaten van niet eerder gepubliceerd werk van Gerard Reve in deel 2 van de biografie. Van belang daarvoor is dat in artikel 1 van die overeenkomst de toestemming voor publicatie van de citaten in deel 2 wordt gegeven. Aan die toestemming wordt in artikel 2 van de overeenkomst de voorwaarde verbonden van inzage door [eiser] in deel 3 van de biografie ter zake financiën en privé personen op te nemen citaten uit niet eerder gepubliceerd werk van Gerard Reve. Uit het enkele feit dat [eiser] inzage in deel 3 heeft bedongen kan voorshands niet worden afgeleid dat [eiser] daarmee reeds toestemming van het gebruik van die citaten in deel 3 heeft verleend. Deel 3 was immers nog niet gereed en [eiser] was dus ook nog niet bekend met de inhoud daarvan. Daarnaast blijkt ook uit de nadien door [uitgeverij] aan [eiser] gedane verzoeken om schriftelijk toestemming te verlenen voor het gebruik van de citaten in deel 3 en de door [uitgeverij] in verband daarmee aan [eiser] voorgelegde overeenkomsten, dat ook [uitgeverij] de overeenkomst van 18 december 2009 niet zo heeft begrepen. Niet aannemelijk is dan ook dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [uitgeverij] de overeenkomst van 18 december 2009 zo heeft mogen begrijpen dat [eiser] daarmee vooraf toestemming voor het gebruik van de citaten in deel 3 van de biografie verleende.

4.5.  Met betrekking tt de door [gedaagden] gestelde aan [biograaf] mondeling verleende toestemming wordt overwogen dat [uitgeverij] de uitgever van de biografie is en dat deze ook steeds voorafgaande aan de publicatie van de delen 1 en 2 van de biografie aan [eiser] om schriftelijke toestemming voor de publicatie heeft gevraagd. De besprekingen daarover verliepen dus niet via [biograaf] en [biograaf] was ook geen contractspartij bij de overeenkomsten waarbij [eiser] voor deel 1 en 2 twee van de biografie toestemming voor publicatie heeft verleend. Aannemelijk is dan ook dat [eiser] alleen [uitgeverij] als de partij heeft beschouwd, en ook kon beschouwen, waarmee voor deel 3 mogelijk een overeenkomst zou worden gesloten en ervan uitging dat pas na zijn schriftelijke toestemming aan [uitgeverij] tot publicatie van deel 3 zou worden overgegaan. Dat [eiser] over de door hem geel gestreepte passages in het typoscript overleg met [biograaf] heeft gehad maakt dat niet anders. Gesteld noch gebleken is dat [biograaf] daarbij als vertegenwoordiger van [uitgeverij] inzake de te sluiten overeenkomst optrad. [biograaf] is immers wel de schrijver van de biografie, maar niet de partij die de biografie zou uitgeven. Daarnaast is op grond van de overgelegde transscripties van de gevoerde telefoongesprekken, waarin [eiser] veeleisend en precies is geweest en in verband daarmee aan [biograaf] herhaaldelijk om een nieuwe uitdraai van het typoscript heeft gevraagd, voldoende aannemelijk dat [eiser], zoals door hem gesteld, zijn uiteindelijke toestemming aan [uitgeverij] wilde laten afhangen van een versie van de tekst waarin alle door hem gewenste veranderingen waren aangebracht en dat [eiser] met de woorden “nu moet het maar naar de zetter toe” heeft bedoeld dat een drukproef zou worden gemaakt op grond waarvan hij kon beoordelen of hij zijn definitieve schriftelijke toestemming zou verlenen. In het licht van de gesprekken die [eiser] en [biograaf] over aanpassing van de door [eiser] geel gemarkeerde tekst hebben gevoerd en de door [biograaf] in dat kader gedane toezeggingen, is de zin “nu moet het maar naar de zetter toe” onvoldoende duidelijk om daaruit, in afwijking van de nauwkeurigheid die [eiser] tot dan toe met betrekking tot de te geven toestemming betrachtte, een ondubbelzinnige toestemming van [eiser] tot publicatie te kunnen afleiden. Uit de verzoeken die [uitgeverij] daarna nog aan [eiser] heeft gedaan om schriftelijke toestemming tot publicatie te verlenen, blijkt dat ook [uitgeverij] die mededeling van [eiser] aanvankelijk niet als de definitieve toestemming heeft opgevat (zie 2.20). Gelet hierop is op dit moment onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat uit de omstandigheid dat [eiser] met [biograaf] telefonisch overleg heeft gehad over gedeelten van de tekst van deel 3 van de biografie en de opmerking van [eiser] in het telefoongesprek van  8 november 2010 dat de biografie naar de zetter kon, de mondelinge toestemming van [eiser] voor het gebruik van de citaten in de biografie kan worden afgeleid.

4.6.  Uit het voorgaande volgt dat [eiser] geen toestemming, schriftelijk noch mondeling, voor het gebruik in deel 3 van de biografie van citaten uit niet eerder gepubliceerd werk van Gerard Reve heeft verleend. Publicatie daarvan is dan ook in strijd met aan [eiser] als erfgenaam toekomende auteursrecht daarop. De vordering van [eiser] om [gedaagden] te verbieden de aan [eiser] uitgereikte versie van deel 3 te openbaren, voor zover daarin citaten uit niet gepubliceerd werk van Gerard Reve voorkomen, zal daarom worden toegewezen. De vraag of met de citaten een inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] kan derhalve onbesproken blijven.

4.7. Ten aanzien van de vordering om [gedaagden] te verbieden enig citaat uit niet eerder gepubliceerd werk van Gerard Reve op enige wijze te openbaren, wordt overwogen dat niet is gesteld of gebleken dat [gedaagden] het auteursrecht van [eiser] op het werk van Gerard Reve niet respecteert. Tussen partijen is slechts in geschil of een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [eiser] als rechthebbende op het auteursrecht aan [uitgeverij] toestemming verleent tot een bepaalde publicatie. Dat [gedaagden], indien vaststaat dat een dergelijke overeenkomst niet tot stand is gekomen, zich zou willen veroorloven inbreuk te maken op het aan [eiser] toekomende auteursrecht valt uit dit geschil tussen partijen niet op te maken. Voor toewijzing van het verbod aan [gedaagden] enig citaat uit niet eerder gepubliceerd werk op enige wijze te openbaren is bij het ontbreken van een dreigende onrechtmatige daad dan ook geen plaats.

4.8. [gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij op grond van artikel 1019h Rv in de werkelijke proceskosten worden veroordeeld. Van de zijde van [eiser] is in dat verband een bedrag van EUR 8.705,55 gevorderd. Dat bedrag komt redelijk en evenredig voor. De kosten aan de zijde van [eiser] worden derhalve begroot op: - griffierecht EUR 258,00 - salaris advocaat 8.705,55 Totaal EUR 8.963,55

Lees het vonnis hier (linkpdf)