20 okt 2016
Geen letterlijke noch equivalente inbreuk bestuurbare magnetische robots
Vzr. Rechtbank Den Haag 20 oktober 2016, IEF 16403; ECLI:NL:RBDHA:2016:12658 (Vertidrive tegen Waterjet Robotics) Octrooirecht. Opheffing beslag. Waterjet ontwikkelt en verhandelt bestuurbare magnetische robots verwijdering van coatings van scheepswanden met een ultra hoge druk waterstraal. Zij is houdster van EP1409330. In conventie heft de voorzieningenrechter het door Waterjet gelegde beslagverlof magnetische robots. Naar voorlopig oordeel bevindt de magneet in de robots van Vertidrive zich niet in een vlak parallel aan het werkoppervlak; dat dit wel in de dwarsrichting is, is onvoldoende aangezien de vakman naar drie dimensies kijkt. Er is geen letterlijke inbreuk en ook niet bij wege van equivalentie. Beslagen worden opgeheven en verbod op beslaglegging in de toekomst.
3.4.3. Binnen de wielkast is de ronde vorm optimaal. Als al geen sprake zou zijn van letterlijke voldoening aan dit kenmerk, dan is de plaatsing en vorm van de magneet in de robots van Vertidrive minst genomen equivalent aan een parallel geplaatste rechte magneet. De gebogen magneet heeft immers dezelfde functie als de geclaimde magneet: zorgen dat de robot contact houdt met het werkoppervlak. Ook het resultaat ervan is hetzelfde, aangezien de magneet voldoende magnetische kracht genereert. Zou een gebogen magneet niet onder de reikwijdte van conclusie 1 vallen, dan zou dat geen recht doen aan de redelijke bescherming van de octrooihouder omdat daar erg eenvoudig onder uit zou kunnen worden gekomen.
5.4. Naar voorlopig oordeel bevindt de magneet in de robots van Vertidrive zich niet in een vlak parallel aan het werkoppervlak. Dat dit in de dwarsrichting wel zo is, is in dit verband onvoldoende. Naar voorlopig oordeel zal een gemiddelde vakman bij een beoordeling van de vraag of er sprake is van evenwijdigheid van twee oppervlakken niet slechts in een richting (de dwarsrichting) kijken maar ook in de lengterichting, in drie dimensies derhalve. Het kenmerk 1.9.1.2 schrijft bovendien niet slechts voor dat de magneet in een vlak parallel aan het werkoppervlak moet zijn geplaatst maar ook gevormd. Anders gezegd, de magneet moet (aan de onderzijde) in essentie een platte vorm hebben die parallel loopt aan het werkoppervlak. De voorzieningenrechter volgt niet de stelling van Waterjet dat het werkoppervlak bij scheepshuiden dusdanig gebogen is dat om die reden aan het kenmerk zou zijn voldaan. Als er al van enige (globale) bolling van de scheepshuid sprake is, dan is die bolling juist de andere kant op (tenzij de binnenkant van het schip wordt gedaan). De omstandigheid dat er oneffenheden zijn in die scheepshuid, kan niet maken dat de magneet dan toch parallel zou zijn geplaatst en gevormd. Dat zal immers maar op een momentopname tijdens het gebruik dan mogelijk het geval zijn. Het is duidelijk voor een gemiddelde vakman dat dit niet de gedachte achter het kenmerk is. Daar komt bij dat het magnetische veld – en daarmee de magnetische kracht – van een magneet in de vorm van een halve maan anders (minder groot) is dan dat van een in alle opzichten aan het werkoppervlak evenwijdige magneet zodat in zoverre ook niet de sterkste magnetisch aantrekkingskracht wordt bereikt (slot 1.9.1.2). Naar voorlopig oordeel is daarom van letterlijke inbreuk geen sprake.5.5. Waterjet heeft voorts een beroep gedaan op equivalentie. In eerste instantie lijkt die gedachte aantrekkelijk: waar het bij het kenmerk over de magneet om lijkt te gaan is immers dat er een magneet van voldoende sterkte wordt toegepast om de robot aan de scheepshuid vast te klampen ondanks de terugslag van de (water)straal met ultra hoge druk. Niettemin stuit dit betoog naar voorlopig oordeel op onoverkomelijke bezwaren. Ten eerste is een magneet in een vorm die de wielronding volgt al in het octrooi beschreven als uitvoeringsvoorbeeld (i), waarbij de magneten in de wielen zijn opgenomen (zie r.o. 2.7 en [0025] en [0026] van het verleende octrooi). De volgens de conclusie vereiste staafmagneet wordt evenwel afgezet tegen optioneel nog in de wielen op te nemen (gewone) magneten. De beperking in de uiteindelijk verleende conclusie dat er in ieder geval een evenwijdige staafmagneet moet zijn is kennelijk tijdens de verleningsprocedure opgenomen om aan geldigheidsbezwaren ten opzichte van US 271 tegemoet te komen (zie ook [0007] - [0009] van het octrooi).3 In wezen is hier dan sprake van een situatie “disclosed but not claimed is disclaimed”. Hierbij speelt ook mee dat gebogen magneten op de prioriteits- of verleningsdatum zeer wel bekend waren en de octrooihouder toch voor deze tekst heeft gekozen. Ten tweede wijst Vertidrive er terecht op dat het aannemen van equivalentie in wezen zou betekenen dat het kenmerk dat de magneet parallel aan het werkoppervlak geplaatst en gevormd moet zijn, zou worden weggeïnterpreteerd. Als daarin echter een belangrijk onderscheid met de stand van de techniek is gelegen, gaat een dergelijke uitleg van de conclusie te ver en komt deze in strijd met de aan derden te bieden redelijke rechtszekerheid. Ten derde ligt aan equivalentie in de weg dat het nagenoeg onmogelijk wordt aan te geven waar de grenzen van de beschermingsomvang liggen. Het is nogal onduidelijk hoe parallel een magneet moet liggen volgens Waterjet wil nog sprake zijn van inbreuk. Ook in dit opzicht dreigt de redelijke rechtszekerheid van derden te zeer in het gedrang te komen. Enige verminderde evenwijdigheid is wellicht mogelijk als het betoog van Waterjet zou worden gevolgd dat aan haar een billijke bescherming moet worden gegund. De voorzieningenrechter merkt in dit kader op dat de in octrooiconclusies vaak gebruikte woorden als “hoofdzakelijk”, “in wezen” of “voornamelijk” om enige afwijking te beschrijven ontbreken in conclusie 1. Een halve maan vorm staat bovendien zodanig ver af van parallel aan een in wezen plat oppervlak dat werkelijk niet meer kan worden gezegd dat er nog sprake is van enige evenwijdigheid.
Ten slotte heeft Vertidrive onweersproken aangevoerd dat haar magneet die de vorm van het wiel volgt als bijkomend voordeel heeft dat deze – bijvoorbeeld opgenomen in de wielkast – oneffenheden in het werkoppervlak beter kan volgen waar de rechthoekige staafmagneet volgens conclusie 1 van het octrooi (die parallel loopt aan het werkoppervlak) bij dergelijke oneffenheden de scheepshuid kan raken. Niet zozeer hetzelfde als wel een verbeterd resultaat dan de staafmagneet van octrooi wordt op die wijze bereikt.
5.6. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er een gerede kans bestaat dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de robots van Vertidrive geen inbreuk maken op EP 330. Nu voorts niet in geschil is dat Vertidrive met de beslagen robots een ander marktsegment bedient dan Waterjet, is de voorzieningenrechter in het kader van de te maken belangenafweging van oordeel dat de beslagen moeten worden opgeheven.