3 sep 2025
Geen modelbescherming voor inwendig gemonteerde toerenregelaar wegens onvoldoende zichtbare kenmerken
Gerecht EU 3 september 2025, IEF 23138; ECLI:EU:T:2025:824 (Juan Costa Pujadas tegen EUIPO en Yasunimotor, SL). Het arrest betreft een beroep van Juan Costa Pujadas, houder van een ingeschreven Uniemodel voor een toerenregelaar/speed variator die in motorfietsen wordt ingebouwd, tegen een beslissing van de Derde Kamer van Beroep van het EUIPO. Yasunimotor had in 2022 een nietigheidsvordering ingesteld tegen het model op grond van gebrek aan nieuwheid en eigen karakter (art. 25 lid 1, onder a en b, jo. art. 4 lid 2 en art. 8 lid 1 Verordening 6/2002). De nietigheidsafdeling had de vordering toegewezen en geoordeeld dat het onderdeel waarop het model betrekking heeft, eenmaal in de motorfiets geïntegreerd, bij normaal gebruik niet zichtbaar is, zodat het model geen bescherming kan genieten. De Kamer van Beroep bevestigde dit, met name omdat het relevante deel van de toerenregelaar in de normale, inwendige montagestand door andere onderdelen wordt afgedekt en daardoor bij normaal gebruik niet duidelijk zichtbaar is. Costa Pujadas vorderde daarop bij het Gerecht vernietiging van de beslissing en voerde onder meer aan dat de kamer van beroep een onjuiste uitleg had gegeven aan de begrippen „normaal gebruik” en „zichtbaarheid” en dat de bewijslast verkeerd was toegepast.
Het Gerecht verduidelijkt eerst de uitleg van art. 4 lid 2 Verordening 6/2002: voor een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel is bescherming alleen mogelijk voor zover (i) het onderdeel, eenmaal ingebouwd, bij normaal gebruik zichtbaar blijft en (ii) de zichtbare kenmerken op zichzelf voldoen aan de vereisten van nieuwheid en eigen karakter. Daaruit volgt dat niet vereist is dat het onderdeel op enig moment „in zijn geheel” zichtbaar is; gedeeltelijke zichtbaarheid kan volstaan, mits de zichtbare kenmerken voldoende duidelijk en gedetailleerd waarneembaar zijn om een eigen algemene indruk te kunnen oproepen. De kamer van beroep heeft dus wél een rechtsfout gemaakt door volledige zichtbaarheid te verlangen, maar volgens het Gerecht tast deze fout de uitkomst niet aan: op basis van het dossier kan vanuit geen enkele relevante gezichtshoek (zijdelings of schuin) bij normaal gebruik van de, in de praktijk als racemotor gebruikte, motorfiets de contouren en esthetische kenmerken van het model in de inwendige montagestand voldoende duidelijk worden onderscheiden. De zichtbare delen gaan visueel op in het geheel van de motorfiets en kunnen op zichzelf geen algemene indruk wekken, zodat niet is voldaan aan de zichtbaarheidseis van art. 4 lid 2. Omdat de modelhouder bovendien niet met concreet bewijs heeft aangetoond dat de zichtbare kenmerken bij normaal gebruik waarneembaar zijn en een eigen karakter kunnen hebben, blijft de nietigheidsgrond wegens gebrek aan individueel karakter in stand. Het Gerecht verwerpt daarom het beroep volledig en verwijst Costa Pujadas in de kosten.
64 In de eerste plaats dient te worden onderzocht of de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting – zoals verzoeker en het EUIPO betogen – door zich in punt 65 van de bestreden beslissing op het standpunt te stellen dat het onderdeel waarop het litigieuze model zal worden toegepast, bij normaal gebruik van het samengestelde voortbrengsel op een bepaald moment „in zijn geheel” zichtbaar moet zijn.
65 In dit verband zij eraan herinnerd dat krachtens artikel 4, lid 1, van verordening nr. 6/2002, in de versie ervan vóór de inwerkingtreding van verordening 2024/2822, een Uniemodel slechts wordt beschermd voor zover het nieuw is en een eigen karakter heeft. Zoals in punt 14 hierboven in herinnering is gebracht, blijkt voorts uit artikel 4, lid 2, van deze verordening dat een Uniemodel dat is toegepast op een voortbrengsel dat een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel vormt, slechts wordt geacht nieuw te zijn en een eigen karakter te hebben voor zover, ten eerste, het onderdeel, wanneer het op het samengestelde voortbrengsel is toegepast, bij normaal gebruik van dit voortbrengsel zichtbaar blijft [artikel 4, lid 2, onder a), van die verordening] en, ten tweede, deze zichtbare kenmerken van het onderdeel als zodanig aan de voorwaarden inzake nieuwheid en eigen karakter voldoen [artikel 4, lid 2, onder b), van dezelfde verordening]. Het gaat daarbij om twee cumulatieve voorwaarden, zoals blijkt uit het gebruik van het voegwoord „en”. Zo blijkt uit een gezamenlijke lezing van deze twee voorwaarden dat een dergelijk Uniemodel slechts wordt beschermd indien het onderdeel waarop het is toegepast zichtbaar is bij normaal gebruik van het betrokken samengestelde voortbrengsel, zonder dat het evenwel vereist is dat dit onderdeel volledig zichtbaar is.