Gepubliceerd op donderdag 16 augustus 2007
IEF 4529
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Geen tekst meer

Rechtbank ’s-Hertogenbosch, 7 augustus 2007, LJN:BB1707. Eiseres tegen gedaagde.

Kort geding merkinbreuk. Belang van de zaak te gering om alle gebruikelijke ingrijpende voorzieningen toe te wijzen.

Eiseres drijft sinds 2000 onder de naam TekstID een tekst- en communicatiebureau in Den Bosch en heeft in 2006 het Benelux-merk TEKSTID gedeponeerd. Gedaagde drijft sinds 2004 onder de naam Text-ID een tekst-, promotie-, en vertaalbureau in Den Bosch. Centraal staat de vraag of het gebruik van de aanduidingen TEXTID en/of TEXT-ID door gedaagde in al haar verschijningsvormen jegens eiseres onrechtmatig is. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag bevestigend. De inbreuk wordt vastgesteld op grond van art. 2.20 lid 1 sub b BVIE. Gedaagde kan volgens de rechter geen beroep doen op de beperking van het merkrecht op grond van art. 2.23 lid 2 BVIE (ouder recht van plaatselijke betekenis). De voorzieningenrechter merkt op dat met de inbreuk op de merkrechten van eiseres de gevraagde gebruikelijke voorzieningen weliswaar in beginsel voor toewijzing gereed zijn, maar dat deze in het onderhavige geval buiten proportie zijn.

“4.7.  In dit geval speelt echter mee dat de beide betrokken bedrijven te kenschetsen zijn als eenmanszaken in de “freelance-sfeer”, zonder personeel, waarbij telkens slechts één persoon op bestelling individueel vertaal- en ander tekstwerk levert. Beide bedrijfjes hebben een relatief bescheiden omzet. Er zijn geen belangrijke investeringen in naamsbekendheid, voorraden of ontwikkeling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de zaak met de in dit geding ingestelde vorderingen buiten haar proporties geraakt. De gevraagde voorzieningen zullen daarom alleen worden opgelegd voor zover die de maatstaven van redelijkheid, waarnaar de wettelijke regelingen uitdrukkelijk verwijzen, niet te buiten gaan.”

Lees het vonnis hier.