Gepubliceerd op dinsdag 4 mei 2010
IEF 8821
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Geluid produceren

Gerechtshof Amsterdam, 4 mei 2010, zaaknr. 200.002.411/01, Diverse artiesten (Koelewijn c.s.) tegen SENA (met dank aan Tobias Cohen Jehoram, De Brauw Blackstone Westbroek)

Auteursrecht. Naburige rechten. SENA-gelden. Koelwijn c.s. maken aanspraak op SENA-gelden, stellend dat zij gezien de werkzaamheden die zij als geluidsproducer verrichten dienen te worden beschouwd als uitvoerend kunstenaar en/of  als fonogrammenproducent in de zin van de WNR). Naar oordeel van het hof is een geluidsproducer echter geen fonogrammenproducent (de financiële en economische verantwoordelijkheid ligt onmiskenbaar bij de opdrachtgever van de geluidsproducers), en naar het zich laat aanzien ook geen uitvoerend kunstenaars. Gedeeltelijke vernietig van het vonnis waarvan beroep (Rechtbank Amsterdam, 31 oktober 2007, IEF 5430).

Fonogrammenproducent: 3.20 (…) Dat een fonogram als het product van de geluidsproducer zou moeten worden aangemerkt kan in het licht hiervan en van eerdergenoemd gegeven (de voor het (doen) vervaardigen van een fonogram te maken kosten worden in feite geheeld door de opdrachtgevers van de geluidsproducers gedragen), niet worden volgehouden. Los hiervan onderschrijft het hof de argumentatie die de rechtbank tot het oordeel heeft gebracht dat Koelewijn c.s. niet als fonogrammenproducent als bedoeld in artikel 1 onder d WNR kunnen worden beschouwd. Het betoog van Koelewijn c.s. dat het primaire criterium terzake dient te zijn wie, althans welke ondernemer, de opname feitelijk vervaardigt miskent dat de wettekst spreekt over “vervaardigt of doet vervaardigen.” Dat “doet vervaardigen” enkel ziet op vervaardigen in dienstverband, zoals Koelewijn c.s. betogen, vindt geen steun in het recht. (…)

3.21. In de preambule van de Europese Richtlijn 92/100 (thans 2006/115/EG) vindt het vorenstaande slechts bevestiging: daarin wordt immers de voor fonogrammenproducenten noodzakelijk geoordeelde rechtsbescherming gekoppeld aan het feit dat de voor de productie van fonogrammen vereiste investeringen “bijzonder hoog en riskant zijn”en wordt overwogen dat de producent door die bescherming de mogelijkheid moet worden geboden deze investeringen terug te verdienen.”

Uitvoerend kunstenaar: 3.25 Koelewijn c.s hebben gewezen op de gelijkenis van de rol van – met name – de (toneelregisseur met die van de geluidsproducer. Koelewijn cs. Moet worden nagegeven dat die rollen op bepaalde punten (…) inderdaad nogal overeen lijken te komen, maar het verschil tussen hen is vervat in het hiervoor onder 3.24 overwogene: de uitvoering van een toneelstuk staat los van de opname daarvan (althans is bestaanbaar los ervan).

3.26 Gelet op voornoemde gelijkenis zou het denkbaar zijn geweest dat de wetgever in de WNR aparte aandacht zou hebben gegeven aan de positie van de geluidsproducer. Het hof stelt, met de rechtbank, vast dat dit niet is gebeurd. Hierbij heeft – naast het onder 3.24 genoemde systematische aspect – mogelijk een rol gespeeld dat (…) de mate waarin een geluidsproducer (ook) artistieke werkzaamheden verricht zowel per geluidsproducer als per opdracht kan verschillen.

3.27. Een en ander leidt tot de conclusie dat de grief faalt.

Lees het arrest hier.