Gepubliceerd op vrijdag 18 augustus 2017
IEF 17037
Gerecht EU (voorheen GvEA) ||
13 jun 2017
Gerecht EU (voorheen GvEA) 13 jun 2017, IEF 17037; ECLI:EU:T:2017:386 (Canettes), https://ie-forum.nl/artikelen/gemeenschapsmodel-van-ball-beverage-voor-drankblikjes-mist-eigen-karakter

Gemeenschapsmodel van Ball Beverage voor drankblikjes mist eigen karakter

Gerecht EU 13 juni 2017, ECLI:EU:T:2017:386; T‑9/15; IEF 17037; IEFbe 2316 (Canettes) Modellenrecht. Ball Europe is houdster van een gemeenschapsmodel voor blikken voor drank. Crown Hellas Can heeft een vordering tot nietigverklaring ingediend omdat het model niet nieuw was en geen eigen karakter had. De nietigheidsafdeling heeft de vordering afgewezen waarop de beroepskamer van het EUIPO het model wel nietig verklaard heeft op grond dat het geen eigen karakter had. Ball Europe verzoekt het gerecht deze beslissing te vernietigen. Het beroep wordt verworpen.

Middel inzake schending van artikel 25, lid 1, onder b), juncto artikel 6 van verordening nr. 6/2002

38. Het onderhavige middel valt in wezen uiteen in twee onderdelen.

39. Het eerste onderdeel betreft de onjuiste beoordeling door de kamer van beroep van de draagwijdte van de aan het litigieuze model verleende bescherming, doordat zij niet heeft willen oordelen dat dit een set van drie blikken van verschillende formaten afbeeldde, dit wil zeggen, één voorwerp.

40. Het tweede onderdeel betreft de onjuiste beoordeling door de kamer van beroep van het eigen karakter van het litigieuze model.

 Eerste onderdeel van het middel: onjuiste beoordeling van de draagwijdte van de aan het litigieuze model verleende bescherming.

62. De conclusie van de kamer van beroep dat in casu geen sprake is van één voorwerp, geeft evenmin blijk van een onjuiste opvatting. Los van de vraag hoe de drankblikken worden verkocht, vervullen de drie in het litigieuze model afgebeelde blikken immers kennelijk geen gemeenschappelijke functie in die zin dat zij geen functie vervullen die niet door elk ervan afzonderlijk kan worden vervuld, zoals bijvoorbeeld het geval is voor de tafelcouverts of het schaakbord en de schaakstukken, waarop de kamer van beroep zich beroept [zie in die zin arrest van 25 oktober 2013, Merlin e.a./BHIM – Dusyma (Spelletjes), T‑231/10, niet gepubliceerd, EU:T:2013:560, punt 32].

69. In casu heeft de kamer van beroep – zoals reeds is vastgesteld – zonder blijk te geven van een onjuiste opvatting, het voorwerp van de bescherming van het litigieuze model vastgesteld als bestaande in de vorm van een in drie verschillende formaten afgebeeld afzonderlijk blik, en geweigerd om dit voorwerp als set blikken te omschrijven. Gelet op de overwegingen in de punten 66 tot en met 68 supra, volgt daaruit dat de hypothetische inaanmerkingneming door de kamer van beroep van de Engelstalige beschrijving van het litigieuze model er in ieder geval niet toe kan leiden dat de door de kamer van beroep gegeven omschrijving van het voorwerp van de bescherming van het litigieuze model, ter discussie wordt gesteld. Deze kan er evenmin toe leiden dat de rest van de beoordelingen van het eigen karakter door de kamer van beroep, ter discussie worden gesteld. Bijgevolg moet verzoeksters onderhavige grief niet ter zake dienend worden verklaard.

Tweede onderdeel van het middel: onjuiste beoordeling van het eigen karakter van het litigieuze model

83. In de eerste plaats zij opgemerkt dat de kamer van beroep in punt 25 van de bestreden beslissing de geïnformeerde gebruiker heeft omschreven als de persoon die in de drankenindustrie verantwoordelijk was voor het inblikken van de dranken en die zich van het relevante aanbod op de hoogte stelde via gespecialiseerde tijdschriften en catalogi en door gespecialiseerde beurzen te bezoeken. Partijen hebben deze omschrijving van de geïnformeerde gebruiker niet betwist en uit het dossier blijkt niet dat deze onjuist is.

84. In de tweede plaats heeft de kamer van beroep in punt 27 van de bestreden beslissing overwogen dat de mate van vrijheid van de ontwerper voor drankblikken slechts beperkt was voor zover de cilindrische basisvorm als standaard was vastgesteld en de ronde vorm van het deksel en de bodem door deze basisvorm was bepaald. Zij heeft bovendien vastgesteld dat beperkingen inzake het formaat van de blikken voortvloeiden uit het volume, dat gewoonlijk niet meer dan 500 ml bedroeg en overeenkwam met de in de handel aangewende gebruikelijke hoeveelheden voor de verkoop van dranken. Volgens haar bestonden er geen andere beperkingen en had verzoekster er geen andere uiteengezet. Zij is in punt 27 van de bestreden beslissing tot de conclusie gekomen dat de vrijheid van de ontwerper onbeperkt was met betrekking tot de vormgeving van de cilindrische basisvorm, de hals van het blik en de bodem van het blik. Ter bevestiging van deze conclusie heeft zij verwezen naar de door interveniënte overgelegde afbeelding van een blik dat voor het biermerk Heineken wordt gebruikt.

85. Met deze overwegingen van de kamer van beroep, die overigens door partijen niet zijn betwist, moet worden ingestemd.

86. In de derde plaats heeft de kamer van beroep het litigieuze model vergeleken met de oudere modellen.

87. In deze context heeft de kamer van beroep in punt 29 van de bestreden beslissing terecht vastgesteld dat het litigieuze model drie drankblikken toonde, zonder gedrukte tekst, in zwart-wit, en dat het niet mogelijk was om op basis van de afbeelding duidelijk vast te stellen of de blikken een deksel hadden. De kamer van beroep heeft terecht geoordeeld dat aangezien de vergelijking alleen kon worden gebaseerd op de in het litigieuze model openbaar gemaakte kenmerken, bij de beoordeling van de algemene indruk geen rekening mocht worden gehouden met de vormgeving van het deksel van het blik.