Gepubliceerd op dinsdag 15 april 2025
IEF 22656
Gerecht EU (voorheen GvEA) ||
9 apr 2025
Gerecht EU (voorheen GvEA) 9 apr 2025, IEF 22656; ECLI:EU:T:2025:378 (Lorenz Switzerland AG tegen EUIPO, Lajkonik Alkohole Łukasz Bylica), https://ie-forum.nl/artikelen/gerecht-bevestigt-herroeping-eu-merk-piekarnia-i-kawiarnia-lajkonik-wegens-ontbreken-van-normaal-gebruik

Gerecht bevestigt herroeping EU-merk ‘Piekarnia i Kawiarnia Lajkonik’ wegens ontbreken van normaal gebruik

Gerecht van de Europese Unie 9 april 2025, IEF 22656; IEFbe 3905; ECLI:EU:T:2025:378 (Lorenz Switzerland AG tegen EUIPO, Lajkonik Alkohole Łukasz Bylica). Deze zaak betreft een verzoek tot vervallenverklaring van het Uniemerk ‘Piekarnia i Kawiarnia Lajkonik’. Het verzoek is gericht tegen het merk dat is geregistreerd op naam van Lorenz Switzerland AG. Het merk is ingeschreven voor waren in klasse 32, waaronder niet-alcoholische dranken en vruchtensappen, en voor detailhandelsdiensten in klasse 35 met betrekking tot deze producten. Volgens de verzoeker is het merk gedurende een aaneengesloten periode van vijf jaar niet daadwerkelijk gebruikt binnen de Europese Unie voor de betrokken waren en diensten. De Nietigheidsafdeling van het EUIPO heeft het verzoek toegewezen en het merk volledig vervallen verklaard. De merkhouder heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Kamer van Beroep, die het beroep heeft verworpen. De Kamer oordeelde dat het door de merkhouder overgelegde bewijs onvoldoende was om normaal gebruik van het merk aan te tonen.

Lorenz Switzerland AG heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij het Gerecht. De merkhouder voert aan dat het merk wel degelijk is gebruikt en verwijst naar verschillende bewijsstukken die in de administratieve procedure zijn ingebracht. Deze omvatten onder andere een verklaring van de algemeen directeur van Lajkonik House of Bakery Sp. z o.o., kassabonnen, foto’s, recepten, schermafbeeldingen van websites en sociale media, promotiemateriaal en afdrukken van Wikipedia-pagina’s. Volgens de merkhouder tonen deze stukken aan dat het merk publiekelijk en daadwerkelijk is gebruikt. Het Gerecht oordeelt echter dat het grootste deel van dit bewijsmateriaal verwijst naar een ander beeldmerk, waarvan de merkhouder ook eigenaar is, en niet naar het betwiste woordmerk. De verklaring van de algemeen directeur bevat bovendien geen uitsplitsing naar specifieke producten, waardoor het niet mogelijk is om vast te stellen voor welke waren en in welke mate het merk is gebruikt. Ook de aanvullende stukken bevatten geen concrete informatie over de omvang van het gebruik.

Voor de detailhandelsdiensten geldt volgens het Gerecht dat de vermelding van drankprijzen op kassabonnen of het tonen van drankflessen op foto’s van cafés onvoldoende is om normaal gebruik van het merk voor deze diensten aan te tonen. De verklaring is bovendien afkomstig van een persoon met nauwe banden met de merkhouder en wordt niet ondersteund door objectief bewijs, waardoor de bewijskracht beperkt is. Het Gerecht bevestigt dat de Kamer terecht heeft geoordeeld dat het overgelegde materiaal het gebruik van het merk onvoldoende onderbouwt. Het beroep wordt daarom verworpen.

37 Second, it must be emphasised, as the Board of Appeal did, that affidavits from a person who has close links with the party concerned are of less evidential value than those of third parties and cannot therefore, on their own, constitute sufficient proof of use of the contested mark (see, to that effect, judgment of 16 July 2014,Nanu-Nana Joachim HoeppvOHIM –Stal-Florez Botero (la nana), T‑196/13, not published, EU:T:2014:674, paragraph 32). It should be added, in that regard, that the particulars in an affidavit by a person linked, in any manner whatsoever, as in the present case, to the company relying on it must, in any event, be supported by other evidence (see, to that effect, judgment of 11 December 2014,Nanu-Nana Joachim HoeppvOHIM –Vincci Hoteles (NAMMU), T‑498/13, not published, EU:T:2014:1065, paragraph 38 and the case-law cited).

51 Third, it must be pointed out, as EUIPO did, that at no point during the administrative proceedings before EUIPO did the applicant provide any other evidence to supplement the sales and turnover figures put forward in the affidavit of 22 November 2022. Even if the items of evidence could be regarded as containing indications as to the ‘nature’ and possibly to the ‘place’ of use of the contested mark in respect of the goods and services at issue, those items of evidence did not, in any event, provide any information to supplement or corroborate the imprecise information contained in the affidavit of 22 November 2022 as to the extent of that use. In that regard, it must be emphasised that the mere fact that a cash register receipt refers to the sale of a bottle of Sprite and that photographs show three cafés belonging to the applicant with refrigerators containing beverages of third parties is not sufficient to prove genuine use of the contested mark in respect of ‘services of a retailer with regard to mineral water and gaseous water and other non-alcoholic beverages’. Furthermore, that does not make up for the fact that the affidavit of 22 November 2022 does not contain any breakdown for those goods and services, thereby preventing the sales and turnover figures generated for each of them from being determined.