Gepubliceerd op maandag 19 juni 2023
IEF 21492
Gerecht EU (voorheen GvEA) ||
14 jun 2023
Gerecht EU (voorheen GvEA) 14 jun 2023, IEF 21492; ECLI:EU:T:2023:330 (Stone Brewing/EUIPO), https://ie-forum.nl/artikelen/gerecht-eu-beroep-in-bierzaak-mag-niet-baten

Gerecht EU: beroep in bierzaak mag niet baten

Gerecht EU 14 juni 2023, IEF 21492; ECLI:EU:T:2023:330 (Stone Brewing/EUIPO) In deze zaak richt Stone Brewing Co LLC (hierna: Stone Brewing) zich tegen een afwijzing van het EUIPO om haar merk te doen registreren. Stone Brewing wilde haar naam als woordmerk doen registreren voor de verkoop van bier. Er bleek echter al een Unierechtelijkwoordmerk te bestaan, namelijk 'Stones', dat zich richtte op de verkoop van bier. Dit woordmerk (dat ook in het Verenigd Koninkrijk geregistreerd was) werd gehouden door Molson Coors Brewing Company (hierna: Molson Coors), die zich in de zaak voegde. Daar komt nog bij dat Stone Brewing verzocht om de zaak op te schorten tijdens de Brexit. Dat verzoek werd afgewezen door het EUIPO. In de zaak bij het Gerecht vordert Stone Brewing om de beslissing van het EUIPO te vernietigen. Het EUIPO en de voegende Molson Coors Brewing Company vragen het Gerecht de vordering af te wijzen.

Stone Brewing beroept zich op drie redenen om de beslissing te doen vernietigen. De eerste betreft het afwijzen van het verzoek om de zaak tijdens de uittreding door het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie op te schorten. Stone Brewing stelt dat er niet genoeg rekening is gehouden met de onzekerheid van die tijd door het EUIPO. Het Gerecht stelt dat het EUIPO hier een brede bevoegdheid heeft die slechts aan summier rechterlijk onderzoek kan worden onderworpen, waarbij moet worden nagegaan of het EUIPO een correcte belangenafweging tussen partijen heeft gemaakt. Het Gerecht komt tot de conclusie dat het EUIPO geen fout heeft gemaakt in het beoordelen van de geldigheid van het verzoek van Stone Brewing.

Het tweede punt waar Stone Brewing zich op beroept is dat het litigieuze merk niet daadwerkelijk door Molson Coors werd geëxploiteerd. Stone Brewing stelt dat het aangebrachte bewijs de stelling dat het merk 'Stones' daadwerkelijk in omgang was niet ondersteunt. Het Gerecht merkt op dat bewezen moet worden dat een merk daadwerklijk in gebruik is geweest, in overeenstemming met het doel van een merk; namelijk goederen zodanig duiden zodat hun herkomst duidelijk is. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval worden beschouwd. Het Gerecht komt tot de conclusie dat Molson Coors een overweldigende hoeveelheid bewijs heeft aangebracht waarin zij aantonen eigenlijk gebruik te maken van het merk. Het EUIPO heeft op dit punt correct geoordeeld.

Als laatste wordt het verweer opgeworpen dat er geen verwarringsgevaar tussen de merken is. Het Gerecht gaat volgens vaste jurisprudentie met dit verweer om. Het verwarringsgevaar wordt vastgesteld aan de hand van de totaalindrukken die bij het relevante publiek ontstaan, rekening houdend met alle relevante factoren van het geval, en de mate waarin de merken overeenstemmen. Het relevante publiek is in dit geval vrijwel de gehele Europese Unie, maar met name het gedeelte dat Engels spreekt. De beide producten zijn identiek, nu het over bier gaat. De twee distinctieve onderdelen van de woordmerken zijn het woord 'Stone'. 'Brewing' wordt geacht een louter beschrijvend kenmerk te zijn dat geen onderscheidende waarde heeft. Daarnaast vertonen de twee woorden een grote auditieve overeenkomst, aangezien 'Stone' en 'Stones' maar één letter verschillen. Ook is er conceptueel gezien veel overeenkomst tussen de twee merken. Het Gerecht neemt aan dat het publiek geen diepere betekenis of referentie in het woord 'Stone' of 'Stones' zal zoeken. Hierdoor komen de twee overeen. Visueel verschillen de merken ook nauwelijks van elkaar. Het EUIPO krijgt ook gelijk van het Gerecht in haar beoordeling van het onderscheidend vermogen van de woordmerken en gaat mee in de beslissing dat er een groot gevaar voor verwarring ontstaat. Om die reden worden alle vorderingen van Stone Brewing afgewezen.

32. In that regard, it is evident from the case-law that, in exercising its discretion with respect to the suspension of proceedings, the Board of Appeal must observe the general principles governing procedural fairness within a European Union governed by the rule of law. It follows that, in exercising that discretion, the Board of Appeal must take into account not only the interests of the party whose mark or application for an EU mark is being contested, but also those of the other parties. The decision whether or not to suspend the proceedings must follow upon a weighing of the competing interests (see judgments of 20 September 2017, BADTORO, T‑386/15, EU:T:2017:632, paragraph 23 and the case-law cited, and of 16 May 2019, KID-Systeme v EUIPO – Sky (SKYFi), T‑354/18, not published, EU:T:2019:333, paragraph 60 and the case-law cited).

50. There is genuine use of a trade mark where the mark is used in accordance with its essential function, which is to guarantee that the goods or services for which it is registered have the same origin, in order to create or preserve an outlet for those goods or services; genuine use does not include token use for the sole purpose of preserving the rights conferred by the mark (see, by analogy, judgment of 11 March 2003, Ansul, C‑40/01, EU:C:2003:145, paragraph 43). Moreover, the condition relating to genuine use of the trade mark requires that the mark, as protected on the relevant territory, be used publicly and outwardly (judgment of 8 July 2004, VITAFRUIT, T‑203/02, EU:T:2004:225, paragraph 39; see also, to that effect and by analogy, judgment of 11 March 2003, Ansul, C‑40/01, EU:C:2003:145, paragraph 37)

110. The applicant submits that, even if the goods at issue are identical, the signs are visually, phonetically and conceptually different, with the result that any likelihood of confusion is excluded.

111. The Board of Appeal found, in the contested decision, that, in view of the high degree of visual, phonetic and conceptual similarity of the signs at issue, the identity of the goods concerned, and the normal level of inherent distinctiveness of the earlier mark, there was a likelihood of confusion within the meaning of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009.