Gepubliceerd op dinsdag 8 april 2025
IEF 22642
Gerecht EU (voorheen GvEA) ||
26 mrt 2025
Gerecht EU (voorheen GvEA) 26 mrt 2025, IEF 22642; ECLI:EU:T:2025:331 (A2B Connect e.a. tegen Raad van de EU), https://ie-forum.nl/artikelen/gerecht-verwerpt-beroep-van-nederlandse-telecombedrijven-tegen-verspreidingsverbod-russische-media

Gerecht verwerpt beroep van Nederlandse telecombedrijven tegen verspreidingsverbod Russische media

GvEU 26 maart 2025, IEF 22642, IT 4831; ECLI:EU:T:2025:331 (A2B Connect e.a. tegen Raad van de EU). De verzoeksters in deze zaak bij het Gerecht zijn drie Nederlandse telecombedrijven. Zij stellen beroep in op grond van artikel 263 VWEU en vragen om nietigverklaring van bepaalde handelingen van de Raad van de Europese Unie die beperkende maatregelen vaststellen tegen Rusland naar aanleiding van de situatie in Oekraïne. De bestreden handelingen maken deel uit van het sanctieregime van de EU tegen Rusland vanwege diens destabiliserende acties in Oekraïne. Hieronder valt het verspreidingsverbod: een maatregel waarbij exploitanten zoals internetproviders wordt verboden bepaalde inhoud van gesanctioneerde Russische media te verspreiden of de verspreiding daarvan mogelijk te maken. Hoewel verzoeksters niet zelf op de sanctielijsten staan, zijn zij als internetproviders onderworpen aan de uitvoering van het verspreidingsverbod dat door de Raad is opgelegd. Tegen deze maatregel stellen zij beroep in bij het Gerecht van de EU, stellende dat de maatregelen onrechtmatig op hen van toepassing zijn.

Verzoeksters vorderen nietigverklaring van Besluiten 2022/351 en 2022/884, voor zover deze op hen van toepassing zijn, evenals nietigverklaring van de maatregelen op basis van Verordeningen 2022/350 en 2022/879. Het Gerecht verklaart zich echter onbevoegd ten aanzien van het beroep tegen de bestreden besluiten, aangezien deze geen individuele maatregelen jegens verzoeksters inhouden. Wel beoordeelt het Gerecht de wettigheid van de verordeningen. Verzoeksters voeren drie middelen aan: zij stellen dat de Raad onbevoegd was omdat artikel 215 VWEU ten onrechte zou zijn gebruikt, dat sprake is van een schending van het recht op behoorlijk bestuur vanwege gebrekkige motivering, en dat de vrijheid van meningsuiting en informatie is geschonden.

Het Gerecht oordeelt als volgt. De maatregelen van de Raad houden rechtstreeks verband met de oorlog in Oekraïne en beogen de openbare orde en veiligheid van de EU te beschermen tegen desinformatie. De verordeningen zijn terecht vastgesteld ter uitvoering van geldige besluiten. Het middel inzake onbevoegdheid wordt ongegrond verklaard. Aangezien de verordeningen van algemene strekking zijn, volstaat een algemene motivering. Gezien de context van de oorlog en de doelstellingen van de maatregelen is aan de motiveringsplicht voldaan, waardoor ook het middel inzake schending van het recht op behoorlijk bestuur faalt. Ten slotte het middel betreffende de vrijheid van meningsuiting en informatie: het uitzendverbod en het reclameverbod vormen mogelijk een beperking van deze vrijheid. Het Gerecht past hiervoor de vierledige toets van artikel 52, lid 1, van het Handvest toe en concludeert dat het publiekrechtelijk belang zwaarder weegt dan de commerciële belangen van de exploitanten. Ook dit middel wordt ongegrond verklaard. Het beroep wordt dan ook volledig verworpen.

134    Ten slotte blijkt uit een afweging van de betrokken belangen dat de nadelen van de litigieuze verboden niet onevenredig zijn aan de nagestreefde doelstellingen. Dienaangaande weegt het belang van de met de bestreden verordeningen nagestreefde doelstellingen, die onderdeel zijn van de ruimere doelstelling om overeenkomstig de in artikel 21 VEU genoemde doelstellingen van het externe optreden van de Unie de vrede en de internationale veiligheid in stand te houden, zwaarder dan de – zelfs aanzienlijke – nadelige gevolgen voor bepaalde exploitanten die op geen enkele wijze verantwoordelijk waren voor de situatie naar aanleiding waarvan de beperkende maatregelen zijn vastgesteld (zie in die zin en naar analogie arrest van 28 maart 2017, Rosneft, C‑72/15, EU:C:2017:236, punt 149 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bovendien zij erop gewezen dat verzoeksters zich moeten beperken tot het niet bijdragen aan de uitzending van inhoud die afkomstig is van die media, die overigens zeer beperkt in aantal zijn. De betrokken beperkende maatregelen beletten verzoeksters dus niet om hun grondrechten, en met name hun gestelde vrijheid om kennis te geven van informatie uit te oefenen, aangezien zij toegang tot alle andere inhoud mogen verschaffen aan de afnemers van internetdiensten waarmee zij contractueel verbonden zijn. Bijgevolg hebben verzoeksters niet aangetoond dat de bestreden verordeningen hun vrijheid om kennis te geven van informatie op onevenredige wijze hebben aangetast.