Gepubliceerd op donderdag 25 februari 2010
IEF 8625
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Gerechtigd zijn tot de naam

Gerechtshof ’s-Gravenhage, 16 februari 2010, LJN: BL5296, Stichting Oosteuropa Zending e.a. tegen Stiftung Osteuropa Mission (Schweiz).

Merkenrecht. Handelsnaamrecht. Gebruik adressenbestand. Stukgelopen samenwerking. Hof bekrachtigt vonnis waarvan beroep (Vzr. Rechtbank Rotterdam, 28 maart 2006, helaas niet gepubliceerd). Stiftung Osteuropa Mission Schweiz (“OEM”) vordert ondermeer een verbod op het gebruik door Stichting Oosteuropa Zending (“SOZ”) van de naam “Osteuropa Mission International Schweiz” alsmede een verbod om een naam te registreren waarin de woorden “Osteuropa” voorkomen. Vorderingen deels toegewezen. Verbod op gebruik naam en logo zendingsorganisatie.

SOZ heeft niet aannemelijk gemaakt dat OEM de bevoegdheid om haar naam en het bewuste logo te hanteren heeft ontleend aan SOZ en/of de (internationale) samenwerking en dat die bevoegdheid is geëindigd met het eindigen van die samenwerking.

“8. [appellanten] hebben in eerste aanleg een beroep gedaan op een inschrijving ten name van SOZ van het door (SOZ en) OEM (Schweiz) gebruikte logo als beeldmerk bij het Benelux Merkenbureau (thans: Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom) van 10 november 2005 en op een depot van het gecombineerde woord/beeldmerk dat bestaat uit het bedoelde logo in combinatie met de woorden "Osteuropa Mission International Schweiz", bij de Zwitserse merkenautoriteit (productie 13, gedateerd 23 november 2005). Het verweer van [appellanten] dat SOZ en de nieuw opgerichte organisatie daaraan het exclusieve recht ontlenen om het logo te gebruiken en dat het OEM (Schweiz) is die daarop inbreuk maakt is echter in het geheel niet onderbouwd. Gelet op het feit dat OEM (Schweiz) al bij inleidende dagvaarding een beroep heeft gedaan op de aan haar toekomende merk- (en handelsnaam)rechten, alsmede gelet op het feit dat de depots zijn verricht na het eindigen van de samenwerking tussen [appellanten] en OEM (Schweiz), had het op de weg van [appellanten] gelegen gemotiveerd te stellen dat is voldaan aan de in de diverse regelingen gestelde voorwaarden voor het kunnen uitoefenen van de aan een merkrecht verbonden bevoegdheden, respectievelijk dat en waarom de door SOZ verrichte depots tot de conclusie leiden dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van [appellanten] Voor het kunnen uitoefenen van die bevoegdheden is immers de enkele inschrijving van het merk niet voldoende. Het gebrek aan onderbouwing klemt temeer in het licht van het door OEM (Schweiz) gestelde en door het hof vooralsnog erkende eerdere gebruik, waardoor zich de conclusie opdringt dat de depots van SOZ te kwader trouw zijn verricht, in elk geval wat betreft de Benelux-depots (vgl. art. 4 lid 6 van de Benelux Merkenwet/art. 2.4 sub f van het Beneluxverdrag inzake de Intellectuele Eigendom). De grief faalt derhalve in zoverre.”

“11. Het hof is van oordeel dat OEM (Schweiz) voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het adressenbestand haar toebehoort. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellanten] in eerste aanleg hebben erkend (pleitnota sub 24) dat SOZ beschikt over de adressen van OEM (Schweiz) en stellen dat haar deze door OEM (Schweiz) zijn geleverd (zodat deze er zelf ook over zou moeten beschikken). Voorts neemt het hof in aanmerking dat, zoals bij de bespreking van grief I is overwogen, van de door [appellanten] gestelde ondergeschiktheid niets is gebleken, maar wél van een zakelijke samenwerking, waarin past dat [appellanten] de adressen van OEM (Schweiz) beheerde. Ook grief III faalt derhalve.”

Lees het vonnis hier.