Gepubliceerd op donderdag 25 augustus 2016
IEF 16209
Rechtbank Noord-Holland ||
24 aug 2016
Rechtbank Noord-Holland 24 aug 2016, IEF 16209; ECLI:NL:RBNHO:2016:7002 (Dagboek moeder Marianne Vaatstra), https://ie-forum.nl/artikelen/geslaagd-beroep-op-verjaring-van-verbeurde-dwangsommen-wegens-auteursinbreuk-dagboek-moeder-marianne

Geslaagd beroep op verjaring van verbeurde dwangsommen wegens auteursinbreuk Dagboek moeder Marianne Vaatstra

Rechtbank Noord-Holland 24 augustus 2016, IEF 16209; ECLI:NL:RBNHO:2016:7002 (Dagboek moeder Marianne Vaatstra) Rechtspraak.nl: Hoofdstuk 4 van het in mei 2014 verschenen boek met de titel Het verboden dagboek van moeder Vaatstra. De schokkende onthulling van de werkelijke daders van de moord op Marianne Vaatstra is een bewerking van het dagboek van eiseres. Eiseres heeft geen toestemming verleend voor publicatie daarvan. Publicatie van het boek vormt een inbreuk op het auteursrecht van eiseres. De uitgever die het boek onder beheer heeft dient ervoor te zorgen dat reeds gedrukte exemplaren van het boek worden vernietigd. De verbeurde en reeds geïnde dwangsommen uit hoofde van een eerder gewezen kortgedingvonnis zijn gedeeltelijk verjaard [IEF 15700], zodat eiseres wordt veroordeeld tot terugbetaling van het ten onrechte geïnde bedrag. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verplichting tot betaling van een dwangsom deelbaar is, ook indien de prestatie waartoe veroordeeld is ondeelbaar zou zijn en dat de hoofdregel van artikel 6:6 BW geldt. De opgelegde dwangsommen uit hoofde van een eerder gewezen arrest van het hof Amsterdam [IEF 14778] zijn verbeurd tot het maximumbedrag. Het beroep op verjaring van deze verbeurde dwangsommen slaagt.

3.1. (sub 8) voor recht te verklaren dat [gedaagde1] c.s. het maximum aan dwangsommen hebben verbeurd op grond van schending van het publicatieverbod als bepaald in het vonnis van [datum] meer in het bijzonder maar niet uitsluitend overweging 5.2,

4.23. Het verweer van [eiseres] dat de verjaring van de verbeurde dwangsommen door het instellen van incidenteel appel op [datum] is gestuit, wordt verworpen. Anders dan [eiseres] betoogt, is het incidenteel appel, zoals hiervoor onder 2.8 weergegeven, niet gelijk te stellen met een eis als bedoeld in artikel 3:316 lid 1 BW nu daarin geen aanspraak is gemaakt op de verbeurde dwangsommen.
Voorts staat onweersproken vast dat de advocaat van [eiseres] bij brief van [datum] aan de (toenmalige) advocaat van [gedaagde1] kenbaar heeft gemaakt dat [gedaagde1] de dwangsommen uit het vonnis van [datum] maximaal had verbeurd en dat [eiseres] de dwangsommen opeist. Het verweer van [gedaagde1] dat hij niet heeft geweten dat hij dwangsommen aan het verbeuren was, gaat in ieder geval vanaf [datum] niet op. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank deze brief aan te merken als een schriftelijke aanmaning, zoals bepaald in artikel 3:317 BW, waarmee de verjaring wordt gestuit. Een deel van de verbeurde dwangsommen was op [datum] al verjaard. Teruggerekend naar de zes maanden eerder verbeurde dwangsommen (de laatste op [datum]), betekent dit dat de stuiting slechts doel heeft getroffen voor 66 dwangsommen van telkens € 1.000,- per dag.
Het voorgaande leidt ertoe dat de gevorderde verklaring voor recht onder 3.1 sub 8 kan worden toegewezen voor een bedrag van € 66.000,-.

4.29. Gelet op het overwogene in 4.23 bestaat ter zake de verbeurde dwangsommen die niet verjaard zijn een vordering ter hoogte van € 66.000,-. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de verplichting tot betaling van een dwangsom deelbaar is, ook indien de prestatie waartoe veroordeeld is ondeelbaar zou zijn en dat de hoofdregel van artikel 6:6 BW geldt. Zoals reeds overwogen door het hof bij arrest van [datum] is [gedaagde1] slechts voor de helft aansprakelijk voor het bedrag aan verbeurde dwangsommen uit hoofde van het vonnis van [datum]. Gelet op het hiervoor overwogene heeft [eiseres] van [gedaagde1] terecht een bedrag aan verbeurde dwangsommen mogen innen van € 33.000,-. Vast staat dat [eiseres] een bedrag van € 194.818,23 heeft geïnd. De vordering tot terugbetaling van het reeds door [eiseres] geïnde bedrag aan dwangsommen is toewijsbaar voor het meerdere boven dat bedrag, dat neerkomt op € 194.818,23 -/- € 33.000,- = € 161.818,23. De vordering zal als hierna in het dictum vermeld worden toegewezen, waarbij de datum van de eis in reconventie zal worden aangehouden als ingangsdatum van de wettelijke rente zoals gevorderd.