Gepubliceerd op donderdag 20 oktober 2005
IEF 1081
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Goed geregistreerd

Rb. Den Haag 19 oktober 2005, rolnr 03/1473, Hakron tegen De Wit.

Hakron is houdster van het (registratie) octrooi NL '055 voor een "Inrichting voor het onderling stellen van constructie-elementen, werkwijze en bouwconstructie gebruikmakend daarvan." Het octrooi is verleend op 19 juli 2000 op een aanvraag van 18 januari 1999. Op 18 januari 2005 is het octrooi verlopen.

Met gebruikmaking van bovenstaande geoctrooieerde techniek brengt Hakron een verankeringssysteem op de markt. De Wit brengt eveneens een dergelijk systeem op de markt. Op 27 december 2001 heeft Hakron gesteld dat De Wit inbreuk maakt op haar octrooi. Hangende de procedure is door De Wit op 31 oktober 2003 ex art 84 ROW advies gevraagd aan het Bureau Industriele Eigendom omtrent de geldigheid van het octrooi.

In dit advies van het Bureau komen 2 documenten aan bod: een catalogus van Gerrijn BV waarin staat "uitgave 1997" met op p. 50, 60 en 62 een verankeringssysteem voor prefab elementen (D1) en een Amerikaans octrooischrift 3,333,338 (D2). Het bureau adviseert langs twee lijnen:
a) de catalogus was openbaar toegankelijk. Het Bureau acht conclusie 1 van het octrooi niet inventief over D1 en dus vernietigbaar, maar conclusie 2 wel nieuw en inventief ten opzichte van D1 of een combinatie van D1 en D2, zodat naar zijn oordeel eveneens volgconclusies 3 t/m 8 voor zover afhankelijk van conclusie 2 geldig zijn te achten.
b) de catalogus was niet openbaar was. Volgens het Bureau blijft nu ook conclusie 1 overeind, omdat deze conclusie dan nieuw en inventief is over D2.

De rechtbank oordeelt dat De Wit niet ontvankelijk is  in haar voorwaardelijke nietigheidseis. Art. 76 ROW 1995 bepaalt namelijk dat degene die een nietigheidsactie instelt op basis van een Nederlands registratieoctrooi, niet ontvankelijk is, indien die eis niet vergezeld is van een advies van het Bureau omtrent de toepasselijkheid van art. 75 lid 1 ROW 1995. Aangezien De Wit heeft bij diens eis in reconventie niet een dergelijk rapport heeft gevoegd, is zij in haar voorwaardelijke nietigheidseis niet ontvankelijk.

De rechtbank volgt het advies waaruit blijkt dat, of er nu sprake is van situatie a dan wel b, conclusie 2 en de volgconclusies voorzover die afhankelijk zijn van conclusie 2, in ieder geval geldig zijn. Vervolgens onderzoekt de rechtbank of De Wit inbreuk maakt op conclusie 2: "Dit samenstel van maatregelen in het stelanker van De Wit is echter technisch equivalent te achten aan de in het octrooi geclaimde verbreding van de bus om ruimte te bieden voor de licht conische schacht van het andere type schroef." (rov 3.12)

Het gevorderde inbreukverbod is vanwege het verstrijken van het octrooi niet meer toewijsbaar is. Wel toegewezen wordt een verklaring voor recht dat sprake is geweest van octrooiinbreuk. Het eveneens in conventie gevorderde bevel tot het doen van opgave van de omvang van de inbreuk en daarover af te leggen rekening en verantwoording met nevenvorderingen is als controlemaatregel op de omvang van de inbreuk toewijsbaar, evenwel geclausuleerd als nader geformuleerd in het dictum, onder meer ter voorkoming van onnodige executiegeschillen. Het eveneens in conventie gevorderde recall-bevel zal vanwege het verstreken zijn van het octrooi als te ver gaande maatregel worden afgewezen.

Lees vonnis