Gepubliceerd op maandag 7 februari 2011
IEF 9388
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Goederen in externe transit

HvJ EU, 3 februari 2011, conclusie A-G Cruz Villalón in zaak C-446/09 Koninklijke Philips Electronics NV tegen  Lucheng Meijing Industrial Company Ltd c.s. (prejudiciële vragen Rechtbank van eerste aanleg, Antwerpen) en zaak C-495/09, Nokia Corporation  tegen Her Majesty's Commissioners of Revenue and Customs (prejudiciële vragen Court of Appeal of England and Wales). Eerst even voor jezelf lezen:

113. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging om te antwoorden als volgt:

A – Op de prejudiciële vraag van de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen (zaak C-446/09)

„Artikel 6, lid 2, sub b, van verordening (EG) nr. 3295/94 van de Raad van 22 december 1994 houdende vaststelling van een aantal maatregelen betreffende het binnenbrengen in de Gemeenschap alsmede de uitvoer en wederuitvoer uit de Gemeenschap, van goederen die inbreuk maken op bepaalde intellectuele-eigendomsrechten, kan niet in die zin worden uitgelegd dat het rechterlijk orgaan van de lidstaat dat overeenkomstig artikel 7 van de verordening is aangezocht door de houder van een intellectuele-eigendomsrecht, mag voorbijgaan aan het statuut van tijdelijke opslag of het transit-statuut van de betrokken goederen, en derhalve ook niet aldus, dat dit orgaan de fictie mag toepassen dat die goederen in diezelfde lidstaat zijn vervaardigd, om vervolgens met toepassing van het recht van diezelfde lidstaat te kunnen beslissen of die goederen inbreuk maken op het intellectuele-eigendomsrecht in kwestie.”

B – Op de prejudiciële vraag van de Court of Appeal of England and Wales (zaak C-495/09)

Van een gemeenschapsmerk voorziene niet-communautaire goederen die in een lidstaat onder douanetoezicht staan en in doorvoer zijn vanuit een derde staat naar een andere derde staat, kunnen door de betrokken douaneautoriteiten worden vastgehouden, mits er voldoende aanwijzingen zijn om te vermoeden dat het namaakgoederen zijn, en inzonderheid dat zij op de markt van de Europese Unie zullen worden gebracht, hetzij overeenkomstig een douaneprocedure, hetzij doordat zij daar illegaal worden binnengebracht.”

Lees de conclusie hier.