Gepubliceerd op woensdag 3 december 2025
IEF 23140
Hof Den Haag ||
5 nov 2025
Hof Den Haag 5 nov 2025, IEF 23140; ECLI:NL:GHDHA:2025:2412 ([de vrouw] tegen [de man]), https://ie-forum.nl/artikelen/hof-de-octrooien-vertegenwoordigen-geen-waarde

Hof: de octrooien vertegenwoordigen geen waarde

Hof Den Haag 5 november 2025, IEF 23140; ECLI:NL:GHDHA:2025:2412 ([de vrouw] tegen [de man]). Partijen zijn in 1998 getrouwd onder huwelijkse voorwaarden. In 2023 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De rechtbank Rotterdam heeft zich al eerder uitgesproken over de verdeling van de gemeenschap. [de vrouw] is het daar op een aantal punten niet mee eens en gaat in hoger beroep. Zo voert zij aan dat de rechtbank de octrooien van [de man] ten onrechte op nihil heeft gewaardeerd. Volgens haar vertegenwoordigen de octrooien wel degelijk waarde. De man is jarenlang onbereikbaar geweest voor de vrouw en de kinderen omdat hij aan de octrooien ten grondslag liggen technische uitvinding werkte. De vrouw stelt dat de man dit nooit zou hebben gedaan als de octrooien, dan wel de uitvinding, geen waarde zouden vertegenwoordigen. [de man] betwist dat de technische uitvinding waarop de octrooien rusten voor commerciële doeleinden wordt gebruikt, en de vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat wel het geval is. 

Het hof oordeelt dat de octrooien geen waarde vertegenwoordigen. Het hof overweegt dat uit het rapport van de deskundige naar voren komt dat, hoewel de deskundige gedegen onderzoek heeft gedaan naar de waarde van de octrooien op basis van een waarderingsgrondslag, hij geen aanknopingspunten heeft gevonden voor toekenning van een economische waarde aan de octrooien per peildatum. Het hof leest hierin niet, zoals de vrouw, dat de deskundige de octrooien niet kan waarderen, maar dat de deskundige na gedegen onderzoek geen basis ziet om aan te nemen dat de octrooien op de peildatum enige waarde vertegenwoordigen. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw, op wie de stelplicht rust, ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd dat de octrooien op de peildatum wel een reële waarde hadden, bijvoorbeeld omdat er op dat moment sprake was van commercialisering of het in de markt zetten van het octrooi, waarmee een opbrengst wordt of kan worden behaald, of een verwachting dat dit zou kunnen worden gerealiseerd. Het hof wijst het verzoek van [de vrouw] op dit onderdeel af.  

5. 21 Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de rechtbank voor wat betreft de stelplicht van de vrouw op dit punt ook terecht en op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze – na een eigen afweging – tot de zijne. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden, die op dit punt tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Gelet op het feit dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er op de peildatum sprake zou kunnen zijn geweest van uit de octrooien te genereren inkomsten, bestaat er ook naar het oordeel van het hof geen aanleiding om de man te veroordelen om nadere (financiële) stukken met betrekking tot de octrooien en/of zijn ondernemingen te overleggen en de vrouw daarna gelegenheid te bieden tot een reactie. Het hof betrekt daarbij dat de man de door de vrouw op dit punt verzochte (financiële) stukken reeds grotendeels heeft overgelegd. Niet alleen aan de rechtbank en/of het hof, maar ook aan de deskundige. Daarnaast geldt nog dat een deel van de door de vrouw gevraagde informatie – gelet op het voorgaande – ook onvoldoende relevant is voor een eventuele nadere waardebepaling van de octrooien ten tijde van de peildatum. 

5.22 Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking op dit onderdeel zal bekrachtigen en de verzoeken van de vrouw met betrekking tot dit onderdeel zal afwijzen.