Gepubliceerd op maandag 5 februari 2018
IEF 17484
Hoge Raad ||
2 feb 2018
Hoge Raad 2 feb 2018, IEF 17484; ECLI:NL:HR:2018:143 (Unilever tegen Ablynx), https://ie-forum.nl/artikelen/hr-verwerpt-beroep-bij-de-uitleg-licentie-voor-gebruik-technologie-antilichamen-kameelachtigen

HR verwerpt beroep bij de uitleg licentie voor gebruik technologie antilichamen kameelachtigen

HR 2 februari 2018, IEF 17484 ; ECLI:NL:HR:2018:143 (Unilever tegen Ablynx) Octrooirecht. Licentiecontract. Conclusie AG: vernietiging en terugverwijzing. HR: verwerpt het beroep. Uitleg licentie voor gebruik technologie m.b.t. antilichamen kameelachtigen. Grens tussen voedingsmiddelen en geneesmiddelen, voeding met werking tegen specifieke pathogenen. Het hof [IEF 16106] zou een verrassingsbeslissing hebben gegeven door de grens van de licentie te leggen bij producten met werking van specifieke pathogenen, nu dit criterium pas voor het eerst bij pleitzitting in hoger beroep aan de orde kwam. Klacht faalt. In de kern is de klacht van het onderdeel dat het hof met zijn uitleg de licentie heeft ‘uitgehold’, doordat bij die uitleg onder de licentie geen andere toepassingen van VHH voor voedingsmiddelen bestaan dan die met werking ten aanzien van specifieke pathogenen. Klachten falen, beroep verworpen.

3.3.1. Onderdeel 1 van het middel voert onder meer aan dat het hof een verrassingsbeslissing heeft gegeven door de grens van de licentie te leggen bij producten met werking ten aanzien van specifieke pathogenen, nu dit criterium pas voor het eerst aan de orde kwam tijdens de pleitzitting in hoger beroep.

3.3.2. Deze klacht faalt. Ablynx heeft zich op het standpunt gesteld dat de licentie van Unilever c.s. geen betrekking had op voedingsmiddelen met een medische toepassing. Daaronder vielen volgens haar in het bijzonder middelen met een therapeutische of profylactische werking, maar ook diagnostische middelen (o.a. inleidende dagvaarding, nrs. 5 en 7, memorie van grieven, nrs. 13 en 55). Zij heeft aangevoerd dat Unilever c.s. buiten de grenzen van de licentie zijn getreden door voedingsmiddelen te ontwikkelen waarin het te doen is om profylactische en therapeutische toepassingen van de VHH’s tegen pathogenen, en specifiek om de preventie en behandeling van infecties van het maagdarmkanaal met het rotavirus (o.a. inleidende dagvaarding, nrs. 31 en 98, memorie van grieven, nr. 63). Unilever c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat zij onder de licentie niet gerechtigd waren tot het ontwikkelen van geneesmiddelen, maar wel van gezondheidsbevorderende voedingsmiddelen, ook die met een therapeutische werking (o.a. conclusie van antwoord, nr. 29, memorie van antwoord, nrs. 7 en 22). Het hof heeft – waar het in rov. 3.5 overweegt dat Ablynx haar vordering heeft verduidelijkt in vorenstaande zin – kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat in het ook eerder door Ablynx ingenomen standpunt besloten lag dat het haar bij medische toepassingen ging om toepassingen met betrekking tot specifieke pathogenen. In het licht hiervan kan het oordeel van het hof dat de grens van de licentie ligt bij producten met werking ten aanzien van specifieke pathogenen, niet worden aangemerkt als een verrassingsbeslissing.

3.3.3. Onderdeel 1 klaagt voorts onder meer dat het hof niet zonder motivering voorbij had mogen gaan aan de in eerste aanleg door Unilever c.s. aangevoerde stellingen dat de Hamers-octrooien slechts drie toepassingen openbaren die geen therapeutische werking betreffen, en dat deze toepassingen geen van drieën geschikt zijn voor gebruik in verpakte voedingsproducten (conclusie van antwoord, nrs. 30-33). In de kern is de klacht van het onderdeel dat het hof met zijn uitleg de licentie heeft ‘uitgehold’, doordat bij die uitleg onder de licentie geen andere toepassingen van VHH voor voedingsmiddelen bestaan dan die met werking ten aanzien van specifieke pathogenen.

3.3.4. Ook deze klacht faalt. Ablynx heeft, mede in reactie op de genoemde stellingen van Unilever c.s., aangevoerd dat beslissend is wat partijen dachten ten tijde van het verlenen van de licentie, en dat partijen toen ook andere toepassingen voor voedingsmiddelen voorzagen dan het doel gezondheidsvoordeel te behalen (pleitnotities Ablynx in eerste aanleg, nrs. 31-35). Zij heeft voorts aangevoerd dat het gebruik van VHH’s voor het vervaardigen van plantencellen met nieuwe of verbeterde eigenschappen bij uitstek een gebruik is dat kan leiden tot het ontwikkelen van voedingsmiddelen op basis van die plantencellen (pleitnotities Ablynx in eerste aanleg, nr. 50).

In appel hebben Unilever c.s. in reactie hierop slechts in het algemeen gesteld dat de primaire (en in wezen enige interessante en bruikbare) doelstelling van de Hamers-technologie is het vervaardigen van antilichamen met een geneeskrachtige werking (pleitnota in appel, nr. 15).

Gelet op dit partijdebat, behoefde het hof de hiervoor in 3.3.3 vermelde stellingen niet uitdrukkelijk in zijn motivering te betrekken. Het hof heeft zijn oordeel dat de licentie geen betrekking heeft op voedingsmiddelen die werken ten aanzien van specifieke pathogenen, voldoende begrijpelijk gemotiveerd door dit te baseren op de totstandkomingsgeschiedenis van de licentie en de daaraan destijds te ontlenen verwachtingen van partijen.