Gepubliceerd op maandag 27 januari 2025
IEF 22489
HvJ EU ||
23 jan 2025
HvJ EU 23 jan 2025, IEF 22489; ECLI:EU:C:2025:33 (EUIPO tegen Neoperl AG), https://ie-forum.nl/artikelen/hvj-eu-geen-verplichte-volgorde-bij-absolute-weigeringsgronden-en-beperkingen-aan-bevoegdheid-gerecht

HvJ EU: Geen verplichte volgorde bij absolute weigeringsgronden en beperkingen aan bevoegdheid Gerecht

HvJ EU 23 januari 2025, IEF 22489; IEFbe 3854; ECLI:EU:C:2025:33 (EUIPO tegen Neoperl AG) In deze zaak behandelt het Hof van Justitie een geschil tussen het EUIPO en Neoperl AG over de inschrijving van een tactiel positiemerk. Neoperl had in 2016 bij het EUIPO een aanvraag ingediend voor de registratie van een merk dat een cilindrisch sanitair inzetstuk voorstelde, gekenmerkt door voelbare, concentrische lamellen aan één uiteinde. Het merk is bedoeld voor sanitaire producten zoals straalregelaars en straalvormers. Het EUIPO had de aanvraag in 2019 afgewezen op grond van onvoldoende nauwkeurigheid, omdat het teken in de aanvraag, voor zover het een tactiel merk betrof, niet aan de vereisten voldeed. De Kamer van Beroep van het EUIPO oordeelde vervolgens dat de aanvraag niet voldeed omdat het teken onderscheidend vermogen miste. Het beroep van Neoperl werd daarmee verworpen.

Het Gerecht vernietigde de beslissing van de Kamer van Beroep. Het Gerecht oordeelde dat de Kamer van Beroep ten onrechte artikel 7, lid 1, onder b), had toegepast zonder eerst te onderzoeken of het teken aan de voorwaarden voldeed om als merk te worden ingeschreven. Volgens het Gerecht moest eerst worden vastgesteld of het teken een merk kon vormen en grafisch nauwkeurig en volledig was weergegeven. Het Gerecht stelde verder dat het teken niet voldeed, omdat de tactiele indruk niet volledig en nauwkeurig bleek uit de grafische voorstelling en de beschrijving. Op basis daarvan vernietigde het Gerecht de beslissing van de Kamer van Beroep [zie IEF 21140]. 

Het EUIPO gaat in hogere voorziening bij het Hof van Justitie en voert aan dat het Gerecht zijn bevoegdheden heeft overschreden door zelfstandig uitspraak te doen over de vraag of het teken voldoet aan de voorwaarden om als merk te worden ingeschreven. Het EUIPO stelt dat deze beoordeling primair tot de bevoegdheid van de Kamer van Beroep behoort en dat het Gerecht de zaak had moeten terugverwijzen voor een beoordeling.

Het Hof oordeelt dat de absolute weigeringsgronden in artikel 7, lid 1, autonoom zijn en afzonderlijk moeten worden beoordeeld. Er bestaat geen verplichte volgorde in het onderzoek van de verschillende weigeringsgronden. Het Hof stelt dat het Gerecht onterecht heeft geoordeeld dat de Kamer van Beroep eerst moest onderzoeken of het teken een merk kon vormen voordat het onderscheidend vermogen werd beoordeeld. Het Hof stelt verder dat het Gerecht zijn beoordelingsbevoegdheid heeft overschreden door zelf uitspraak te doen over deze beoordeling, omdat deze tot de bevoegdheid van de Kamer van Beroep behoort. Het Hof vernietigt het arrest van het Gerecht en verwijst de zaak terug voor een nieuwe beoordeling van de door Neoperl aangevoerde middelen.

59 Indien de Uniewetgever echter door middel van dit terminologische onderscheid in het kader van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 een volgorde van onderzoek had willen vastleggen ten gunste van de weigeringsgrond in punt a) van deze bepaling, zou hij het begrip „merk” systematisch hebben gebruikt voor alle andere in de punten b) tot en met m) ervan genoemde weigeringsgronden. Dat is echter niet het geval, aangezien er in artikel 7, lid 1, onder e), van deze verordening sprake is van „tekens”. Deze twee begrippen moeten dus worden geacht onderling verwisselbaar te zijn gebruikt in dat artikel 7, lid 1, zodat het alternatieve gebruik ervan in de punten a) en b) van deze bepaling geen blijk kan geven van de wil van de Uniewetgever om voorrang te geven aan de toepassing van de weigeringsgrond in punt a) boven die van de andere absolute weigeringsgronden, waaronder met name de in punt b) bedoelde weigeringsgrond.

69 Deze aldus bij artikel 72, leden 2 en 3, aan het Gerecht toegekende wijzigingsbevoegdheid impliceert echter niet dat het Gerecht bevoegd is om over te gaan tot een beoordeling waarover die kamer van beroep nog geen standpunt heeft ingenomen. De uitoefening van die wijzigingsbevoegdheid is namelijk beperkt tot situaties waarin het Gerecht na toetsing van de beoordeling van de kamer van beroep in staat is om op basis van de elementen, feitelijk en rechtens, zoals deze zijn vastgesteld, te bepalen welke beslissing de kamer van beroep had moeten nemen (zie in die zin arresten van 5 juli 2011, Edwin/BHIM, C‑263/09 P, EU:C:2011:452, punt 72, en 26 september 2013, Centrotherm Systemtechnik/centrotherm Clean Solutions, C‑609/11 P, EU:C:2013:592, punt 48).