Gepubliceerd op dinsdag 25 mei 2021
IEF 19970
Rechtbank Rotterdam ||
18 mei 2021
Rechtbank Rotterdam 18 mei 2021, IEF 19970; ECLI:NL:RBROT:2021:4321 (Eiser tegen gedaagden), https://ie-forum.nl/artikelen/illustrator-kan-niet-bewijzen-auteursrechthebbende-te-zijn

Illustrator kan niet bewijzen auteursrechthebbende te zijn

Vzr. Rechtbank Rotterdam 18 mei 2021, IEF 19970; ECLI:NL:RBROT:2021:4321 (Eiser tegen gedaagden) Eiser is werkzaam in de creatieve sector als vormgever en illustrator. Hij heeft met twee anderen de onderneming 'Zusje' gedreven. Zij zich hebben hiermee gericht op het organiseren van evenementen, waaronder het Reggae Rotterdam Festival. Later hebben deze twee anderen de samenwerking met eiser verbroken en zijn zij een nieuwe onderneming gestart, genaamd 'De Dubbele Palmboom'. Deze onderneming heeft het logo van het Reggae Rotterdam Festival vervolgens ingeschreven als Benelux beeldmerk. Eiser meent hiervan nog steeds auteursrechthebbende te zijn en eist dat zijn oud-collega's het gebruik van het logo en andere ontwerpen van hem staken. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen echter af omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt auteursrechthebbende van de ontwerpen in kwestie te zijn.

4.7. Uit het procesdossier volgt niet dat [naam eiser] op het Artwork zelf of bij de openbaarmaking van het Artwork als maker in de zin van de Auteurswet is aangeduid. [naam eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook gezegd dat hij zijn naam er niet op vermeld heeft. [naam eiser] maakt voorts weinig duidelijk over zijn hoedanigheid ten tijde van de totstandkoming van het Artwork en de afspraken die al dan niet zijn gemaakt over de auteursrechtelijke aspecten met betrekking tot (het gebruik van) het Artwork en de financiële gang van zaken. Dit lag, gelet op de relevantie daarvan voor de beoordeling van de door [naam eiser] ingestelde vorderingen, als eerste op zijn weg. Dat leidt tot het voorlopige oordeel dat [naam eiser] zijn stelling dat hij als (vermoedelijk) auteursrechthebbende dient te worden aangemerkt, niet aannemelijk heeft gemaakt. De mailwisseling van april 2020, waar [naam eiser] een beroep op doet, leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel het daar gaat om overdracht, wordt daarin immers ook het standpunt ingenomen dat een deel van het Artwork is verweven met de organisatie, waarmee blijkbaar – zoals hierna nog aan de orde komt – op [naam collectief] wordt geduid.

Feitelijk heeft [naam eiser] het tegenovergestelde bepleit. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij niet alleen op eigen titel werkte, maar ook voor en ten behoeve van [naam collectief] , en dat hij in het geval van een op eigen naam gecreëerd ontwerp daarop altijd zijn signatuur zet. Zoals hiervoor al is overwogen is van een dergelijke signatuur op de ontwerpen niet gebleken. Uit de uitingen in de verschillende door gedaagden overgelegde projectplannen van het Festival door de jaren heen blijkt bovendien dat “de vormgeving en visuele campagne omtrent het festival (…) essentieel [zijn] en (…) in nauw overleg [is] uitbesteed aan [naam collectief] ”. Gesteld noch gebleken is dat die plannen zonder wetenschap en instemming van [naam eiser] zijn opgesteld. Hij heeft de inhoud van deze producties ook niet betwist. Dit alles, getoetst aan artikel 8 Aw, lijkt er op te wijzen dat het makerschap en de auteursrechten (mogelijk) bij de niet in dit kort geding betrokken rechtspersoon [naam collectief] berusten. Pas als dat vaststaat, kan desgewenst aan een beoordeling van de rechtsgeldigheid van de door [naam eiser] bij dagvaarding als productie 12 overgelegde onderhandse overdrachtsakte van 29 juli 2017 worden toegekomen. Dat is nu (nog) niet het geval.

4.8. Op dit moment is dus niet inzichtelijk wie het anderen kan verbieden om het Artwork zonder toestemming openbaar te maken of te kopiëren. Dit leidt er toe dat de vordering van [naam eiser] onder 3.1 sub 1 (gebod inbreuk te staken) wordt afgewezen. Hetzelfde lot treft de vordering onder 3.1 sub 2 (dwangsom). Op de stellingen van [naam eiser] die het gestelde depot te kwader trouw van het Logo als beeldmerk betreffen en die stellingen die de beweerdelijke persoonlijkheidsrechten van [naam eiser] op grond van artikel 25 lid 1a Aw aangaan, hoeft de voorzieningenrechter niet in te gaan, ook al niet omdat in verband daarmee geen vorderingen zijn ingesteld.