Gepubliceerd op zondag 8 maart 2009
IEF 7645
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

In kwantitatief opzicht een substantieel deel

ApisHvJ EG, 5 maart 2009, zaak C 545/07, Apis-Hristovich EOOD tegen Lakorda AD (verzoek om een prejudiciële beslissing door de Sofiyski gradski sad, Bulgarije).

Databankrecht. Richtlijn 96/9/EG. Verkrijging, controle of presentatie van inhoud van databank. Opvraging. Substantieel deel van inhoud van databank. Elektronische databank van officiële juridische gegevens.

Het Bulgaarse bedrijf Apis onderhoudt en exploiteert een juridisch informatiesysteem bestaande uit gedigitaliseerde jurisprudentie wetsteksten en regelgeving, opgenomen in een tweetal databanken welke tegen betaling toegankelijk zijn. Lakorda, opgericht door oud-medewerkers van Apis, is in de loop van 2006 soortgelijke producten gaan aanbieden.

Apis beschuldigt Lakorda ervan inbreuk te hebben gemaakt op de databankrechten van Apis. Volgens Apis zou Lakorda 82,5 % van de wet- en regeldocumenten van de Apis databanken hebben overgezet naar haar eigen databanken. Ook zou Lakorda 2.516, niet elders gepubliceerde, rechterlijke uitspraken hebben overgenomen alsmede een aantal door Apis samengestelde, aan de documenten gerelateerde gegevens, zoals definities en verwijzingen. Lakorda stelt dat zij de databanken zelf heeft samengesteld en dat de overeenstemmingen volgen uit het feit dat zij dezelfde bronnen (overheidsinstellingen) gebruikt om de documenten te verwerven.

Een en ander was aanleiding voor de Bulgaarse rechter om een paar prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie over de uitleg van artikel 7 van de databankenrichtlijn.

Opvraging: De vragen 1, 4 en 5 zien op het begrip “opvraging” en worden gezamenlijk behandeld.  De Bulgaarse rechter wil weten wat in deze contekst moet worden verstaan onder “permanente of tijdelijke overbrenging”. Ook vraagt de verwijzende rechter zich af of het relevant is of de opgevraagde gegevens worden gebruikt voor een nieuwe, gewijzigde databank. Vraag 4 betreft de relevantie van de structurele overeenkomsten en verschillen tussen de databank van de rechthebbende en de databank van de vermeende inbreukmaker. Vraag 5 betreft de vraag of het computerprogramma dat de databanken beheert een rol speelt bij het beoordelen van de inbreuk.

Het Hof herinnert eraan dat het begrip opvraging ruim moet worden opgevat  (HvJEG 9 oktober 2008, IEF 7154). Daaronder moet worden verstaan “elke toe-eigening van de gehele inhoud van een databank of een deel ervan, zonder dat daarvoor toestemming is verleend, ongeacht de aard en de vorm van het gebruikte procedé.”

Of de overbrenging tijdelijk of permanent is doet er volgens het Hof in beginsel niet toe. Het kan wel een rol spelen bij de bepaling van de ernst van de inbreuk en de omvang van de schade. Het tijdstip van de overbrenging is volgens het hof het moment dat de gegevens zijn vastgelegd op een andere drager dan die van de beschermde databank.

Het doel van de overbrenging van de data is niet relevant voor de vraag of er sprake is van opvraging. Evenmin relevant is of de overbrenging leidt tot een andere rangschikking of organisatie van de betrokken gegevens. Het Hof preciseert dat er dan ook, ongeacht de gewijzigde organisatie en rangschikking, sprake is van hergebruik als de gegevens toegankelijk worden gemaakt voor het publiek.

De materiële en technische overeenkomsten tussen de databanken kunnen worden opgevat als een aanwijzing dat er van een opvraging sprake is. De rechter dient echter ook te onderzoeken of die overeenkomsten door andere factoren kunnen worden verklaard, bijvoorbeeld het gebruik van de zelfde gegevensbronnen ook als die bronnen niet algemeen toegankelijk zijn.

De gebruikte computerprogramma’s spelen geen rol bij de beoordeling of er sprake is van opvraging.

Kwantitatief en kwalitatief: Vragen 2, 3 en 6 betreffen het begrip “in kwalitatief of kwantitatief opzicht substantieel deel van de inhoud van een databank”. De tweede vraag betreft de rol voor de bepaling van “kwantitatief substantieel” van de omstandigheid dat de databank uiteenvalt in verschillende subgroepen die overeenkomen met autonome commerciële producten. Met betrekking tot “kwalitatief substantieel” wil de rechter weten of het relevant is dat betreffende gegevens uit niet algemeen toegankelijke bronnen zijn vergaard. Voorts vraagt de rechter of het van belang is dat het om gegevens van publieke aard gaat zoals wetteksten, officiële handelingen en rechterlijke uitspraken.

“Kwantitatief substantieel” verwijst naar de hoeveelheid opgevraagde gegevens in verhouding tot de totale omvang van de inhoud van de databank. De grootte van de databank als zodanig is echter niet relevant. Voor zover de databank onderverdeeld is in subgroepen, dient vooraf per subgroep te worden gekeken of deze als zodanig voor bescherming kwalificeert. Vervolgens dient de opvraging uit die subgroep te worden beoordeeld tegen de omvang van die subgroep.
Het enkele feit dat een subgroep als autonoom product op de markt wordt gebracht, brengt echter niet vanzelf met zich mee dat die subgroep als een aparte databank kan worden beschouwd.

Met betrekking tot de derde vraag merkt het Hof op dat een kwantitatief verwaarloosbaar deel van een databank, kwalitatief substantieel kan zijn indien de vergaring daarvan een belangrijke investering met zich mee heeft gebracht (los van de intrinsieke waarde van de gegevens zelf).

Dat de betreffende gegevens van publieke aard zijn, ontslaat de rechter er niet van na te gaan of het geheel een databank vormt in de zin van de richtlijn.

Lees het arrest hier.