Gepubliceerd op vrijdag 28 augustus 2015
IEF 15202
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Inbrengen kopie rapport in bodemprocedure niet in strijd met art. 22 lid 2 Aw

Vzr. Rechtbank Oost-Brabant 10 augustus 2015, IEF 15202; ECLI:NL:RBOBR:2015:5077 (Geen verbod rapport in bodemprocedure in het geding te brengen)
Auteursrecht. De voorzieningenrechter ziet niet in hoe de eer en goede naam van eiser 1 zou worden aangetast door het inbrengen van het Rapport in de Haagse procedure. Dat de inhoud niet meer klopt door een tijdsverloop van 14 jaar, doet hieraan geen afbreuk. Eiser heeft zijn plicht tot geheimhouding geschonden. Eiser heeft zich beroepen op art. 22 lid 2 Auteurswet. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat dit begrip nadere invulling van de rechter behoeft. De voorzieningenrechter blijft dicht bij de bewoordingen zelf. Het door gedaagde 1 en gedaagde 2 inbrengen van een kopie van het Rapport in de Haagse civiele procedure, om daarmee een stelling te onderbouwen, valt te kwalificeren als het "overnemen" van het werk "om het goede verloop van een gerechtelijke procedure te waarborgen". Voor het goede verloop van een civiele procedure is onderbouwing van stellingen zeer belangrijk. Het Rapport mag dus in de Haagse bodemzaak aan de Haagse rechter voorgelegd worden.

4. De beoordeling
4.10. De voorzieningenrechter ziet niet hoe de eer en goede naam van mr. [eiser 1] zou worden aangetast door het inbrengen van het Rapport in de Haagse procedure. Mr. [eiser 1] heeft zijn plicht tot geheimhouding niet geschonden. Zonder toelichting, die op dit punt ontbreekt, kan de voorzieningenrechter ook aan de inhoud van het Rapport geen redenen ontlenen om te vrezen dat de eer en goede naam van mr. [eiser 1] door de inhoud van het Rapport in het geding zal komen. Dat de inhoud van het Rapport niet meer klopt door het tijdsverloop van veertien jaar thans niet meer klopt (en wellicht ook doordat [overledene] als cliënt adviezen - die maar een klein deel van het Rapport uitmaken - niet onverkort heeft opgevolgd), doet natuurlijk nog geen afbreuk aan de reputatie van mr. [eiser 1] . Dat het Rapport vanuit het belang van [overledene] en [eiser 2] is geschreven en niet ten behoeve van crediteuren, zoals [gedaagde 2] , is op zichzelf ook niet schadelijk voor de eer en goede naam van mr. [eiser 1] . Artikel 10a, eerste lid aanhef en onder b, Advocatenwet verlangt van de advocaat immers partijdigheid en behartiging van gerechtvaardigde belangen van de cliënt.

4.12. In de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2001/02,28 482, nr. 3, p.54) wordt omtrent de reikwijdte van deze bepaling slechts opgemerkt dat dit begrip nadere invulling door de rechter zal behoeven. De voorzieningenrechter, thans tot invulling geroepen, blijft dicht bij de bewoordingen van de bepaling zelf. Deze wetsbepaling is algemeen geformuleerd. Er worden - anders dan door [eiser 1] c.s. betoogd - in artikel 22 lid 2 Auteurswet geen beperkingen aangebracht in soorten werken van letterkunde, wetenschap of kunst. Er worden ook geen restricties gehanteerd ten aanzien van de aard van de gerechtelijke procedure. Het door mr. [gedaagde 1] namens [gedaagde 2] inbrengen van (een kopie van) het Rapport in de Haagse civiele procedure, om daarmee een stelling te onderbouwen, valt te kwalificeren als het “overnemen” van het werk “om het goede verloop van een gerechtelijke procedure te waarborgen”. Voor het goede verloop van een civiele procedure is onderbouwing van stellingen zeer belangrijk.

4.13. Het beroep van mr. [eiser 1] op de eerbiedigende werking van deze op 1 september 2004 ingevoerde wetsbepaling (de voor het tijdstip van inwerkingtreding verrichte exploitatiehandelingen, alsmede vóór dat tijdstip verworven rechten blijven onverlet) betekent nog niet zonder meer dat [gedaagde 1] c.s. zich niet op artikel 22 lid 2 Auteurswet kan beroepen. Niet gesteld is welke exploitatiehandelingen van mr. [eiser 1] door toepassing van artikel 22 lid 2 worden aangetast. Voorshands ligt het in de rede dat de exploitatie van het kennelijk hoogst vertrouwelijke - en naar [eiser 1] c.s. zelf stellen inmiddels inhoudelijk achterhaalde - Rapport door mr. [eiser 1] reeds in of omstreeks juni 2001 feitelijk is voltooid, bij het verstrekken aan [overledene] en - wellicht - declareren van de werkzaamheden ter vervaardiging van het Rapport bij [overledene] . Daar brengt toepassing van artikel 22 lid 2 Auteurswet in 2015 geen verandering in. Het is ook niet op voorhand aannemelijk dat mr. [eiser 1] als maker van het Rapport naar het vóór 1 september 2004 geldende recht het recht had verworven om het goede verloop van een gerechtelijke procedure te beletten.

4.19.Uit het vorenoverwogene volgt dat het onder I en II gevorderde wordt afgewezen. [gedaagde 1] c.s. mogen als de gedaagde partij en diens advocaat het Rapport bij antwoord in de Haagse bodemzaak aan de Haagse rechter voorleggen (wat de Haagse rechter er vervolgens mee doet is een tweede). Met dit oordeel verdraagt zich niet een bevel aan [gedaagde 1] c.s. om binnen 24 uur na het vonnis het Rapport en alle afschriften daarvan aan mr. [eiser 1] te overhandigen. Voorshands is daarmee ook onverenigbaar een verbod het Rapport onder zich te houden. Ook na het nemen van de conclusie van antwoord zal mr. [gedaagde 1] zo lang de procedure loopt (eerder is gebleken dat dat bij deze partijen geruime tijd kan zijn) een compleet procesdossier nodig hebben.