Gepubliceerd op donderdag 18 november 2021
IEF 20338
Rechtbank Amsterdam ||
17 nov 2021
Rechtbank Amsterdam 17 nov 2021, IEF 20338; ECLI:NL:RBAMS:2021:6610 (IPV Delft tegen Van Vilsteren), https://ie-forum.nl/artikelen/inbreuk-op-auteursrecht-straatmeubilair

Uitspraak ingezonden door Jaap Bremer en Allard van Duijn, BarentsKrans.

Inbreuk op auteursrecht straatmeubilair

Rechtbank Amsterdam 17 november 2021, IEF 20338; ECLI:NL:RBAMS:2021:6610 (IPV Delft tegen Van Vilsteren) IPV Delft is een ingenieurs- en ontwerpbureau dat meubels ontwerpt voor de openbare ruimte. Van Vilsteren is een eenmanszaak in het verhandelen van meubilair voor de openbare ruimte. IPV Delft c.s. heeft het auteursrecht op de Falco Linealijn van straatmeubilair. Van Vilsteren heeft ook straatmeubilair op de markt gebracht (hierna: Van Vilsteren Objecten). IPV Delft c.s. stelt dat de Van Vilsteren Objecten inbreuk maken op het auteursrecht dat zij hebben op de Falco Linealijn. IPV Delft c.s. vordert onder andere dat de rechtbank Van Vilsteren beveelt de auteursrechtinbreuken, slaafse nabootsing en het onrechtmatig handelen te staken. Er wordt in deze zaak onder meer overwogen dat er op detailniveau verschillen zijn tussen het straatmeubilair van beide partijen maar dat die ondergeschikt zijn aan de totaalindruk van de objecten. De rechtbank oordeelt dan ook dat Van Vilsteren inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van IPV Delft c.s. op de straatmeubilairserie uit de Falco Linealijn. Daarnaast heeft Van Vilsteren zich schuldig gemaakt aan slaafse nabootsing.

4.17. Van Vilsteren heef in zijn ontwerpen weliswaar op detailniveau andere keuzes gemaakt dan IPV delft, de totaalindruk van de Van Vilsteren Objecten komt overeen met die van de IPV Delft Objecten. De overeenstemming is het gevolg van de overname van de specifieke combinatie van de kenmerkende, auterusrechtelijke beschermde trekken. De ranke, strakke uit de grond opkomende vorm van de stoel en de bank met rugleuning en de omsluiting van het hout met metaal zien we zowel bij de IPV Delft objecten als bij de Van Vilsteren Objecten. In het vormgevingserfgoed komt deze specifieke vorm niet voor. Van de keuze van iets dicter op elkaar aangesloten latten en bij de bovenste en onderste een grotere breedte van de latten, alsmede het licht verheven zijn van de latten ten opzichte van het metalen frame wordt geoordeeld dat dit zeer geringe afwijkingen zijn. Van Vilsteren heeft daarmee niet voldoende afgeweken van het ontwerp van IPV Delft. Dat de Van Vilsteren Objecten een andere metalen behuizing hebben dan de IPV Delft Objecten, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De verschillen tussen de objecten van beide partijen zijn in het kader van de totaalindruk van de objecten ondergeschikt aan de in het oog springende kenmerken. Er hadden andere keuzes gemaakt kunnen worden met behoud van de technische en functionele vereisten waardoor de totaalindruk wel afwijkt.