Gepubliceerd op dinsdag 31 mei 2022
IEF 20739
Rechtbank Den Haag ||
20 apr 2022
Rechtbank Den Haag 20 apr 2022, IEF 20739; ECLI:NL:RBDHA:2022:3653 (T.O.M. tegen Prijskiller en Eastman), https://ie-forum.nl/artikelen/inbreuk-op-modelrechten-kinderfietsen

Inbreuk op modelrechten kinderfietsen

Rb. Den Haag 20 april 2022, IEF 20739; ECLI:NL:RBDHA:2022:3653 (T.O.M. tegen Prijskiller en Eastman) T.O.M. verkoopt verscheidene producten aan consumenten waaronder kinderfietsen met het merk Amigo. Ten aanzien van sommige van deze kinderfietsen is er een gemeenschapsmodel geregistreerd door T.O.M. T.O.M. wordt hierbij gezien als ontwerper, dan wel maker, van het design van deze fietsen. De rechtbank gaat vervolgens na of er per fiets sprake is van een inbreuk op de intellectuele-eigendomsrechten van T.O.M. Terwijl de 2Cycle Desire-fiets van Prijskiller inbreuk maakt op het auteursrecht van T.O.M., maken een viertal andere modellen van Prijskiller inbreuk op het modelrecht van T.O.M. Een beroep op de tangwerking van diens modellen door Prijskiller lukt in dit onderhavige geval niet, gezien de gelijktijdige inschrijving met de modellen van T.O.M. Tot slot behandelt de rechtbank de conventionele vorderingen jegens Eastman afzonderlijk, waarbij de rechtbank moet concluderen dat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van de contractuele vordering.

4.26. De vergelijking van de algemene indruk die de conflicterende modellen wekken moet synthetisch zijn. Dit wil zeggen dat de vergelijking betrekking moet hebben op de modellen in hun geheel en zich niet mag beperken tot de analytische vergelijking van een opsomming van gelijkenissen en verschillen. Deze vergelijking moet worden gemaakt op basis van de in het litigieuze model openbaar gemaakte kenmerken en dient uitsluitend betrekking te hebben op de beschermde kenmerken, zonder rekening te houden met de met name technische kenmerken die van bescherming zijn uitgesloten (HvJ EU 13 juni 2019, ECLI:EU:T:2019:417, EasyFix). Voorts geldt dat de vergelijking steeds moet worden gemaakt met individuele oudere modellen. Men mag derhalve niet, zoals Prijskiller heeft betoogd met verwijzing naar HvJ EU 19 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:2013 (Karen Millen), “mozaïeken”, oftewel elementen van verschillende modellen bij elkaar rapen om tot een fictief ouder overeenstemmend model te komen. Het door Prijskiller aangehaalde arrest bepaalt juist dat dat niet de correcte wijze van vergelijken is.

5.3. Ten aanzien van de vordering tot betaling van een voorschot op een contractuele boete, is artikel 6 onder a. Rv van toepassing. Het komt dan aan op de vraag of de overeenkomst die aan de boete ten grondslag ligt, in Nederland moet worden uitgevoerd. De plaats waar de overeenkomst moet worden uitgevoerd, dient te worden vastgesteld aan de hand van het recht dat op de overeenkomst van toepassing is. Dit moet worden bepaald aan de hand van artikel 10:153 BW jo. artikel 4 Rome I-verordening. De rechtbank is van oordeel dat de contractuele boete is afgesproken in het kader van de tussen partijen gesloten overeenkomst met betrekking tot de productie door Eastman van kinderfietsen ten behoeve van T.O.M. Dit betreft een overeenkomst voor de verkoop van roerende zaken als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub a. Rome I-verordening. Dientengevolge is het recht van het land waar de verkoper (Eastman) zijn gewone verblijfplaats heeft van toepassing op de overeenkomst. De rechtbank zal derhalve op grond van het recht van India moeten bepalen of de plaats van uitvoering van de overeenkomst Nederland is.