30 jul 2025
Kweekmateriaal in labs valt onder koop

Rb. Den Haag 30 juli 2025, IEF 22973; ECLI:NL:RBDHA:2025:13183 (FlorXL tegen HPP c.s.). FlorXL verkoopt aan HPP c.s. het Agapanthus-plantmateriaal inclusief kwekersrechten voor € 47.500. In de (aangepaste) overeenkomst staat dat ook “het eventuele materiaal dat zich in de diverse laboratoria bevindt” wordt overgedragen; bij overdracht van de kwekersrechten wordt HPP daarvan eigenaar en verantwoordelijk. Later blijken bij twee laboratoria reeds opgekweekte plantjes te staan; op verzoek van HPP worden die vernietigd. De laboratoria factureren in totaal € 64.300 (excl. btw) voor opkweek en ruimen. FlorXL betaalt en vordert dit bedrag op HPP c.s. De rechtbank past Haviltex toe maar hecht doorslaggevende betekenis aan de tekst: alle plantmateriaal, óók bij de laboratoria, is onderdeel van de koop; eigendom en verantwoordelijkheid gaan over op HPP. HPP voert aan dat zij ervan uitging dat in de labs slechts beperkte moederstock stond en beroept zich op non-conformiteit; de rechtbank honoreert dit beroep omdat FlorXL door haar mededelingen de indruk wekt dat nog niets was opgekweekt. Toch blijft HPP in beginsel betalingsplichtig voor de labkosten, nu het eigendom overgaat en de overeenkomst dat zo regelt.
Bij de gevolgen van de non-conformiteit oordeelt de rechtbank dat causaliteit ontbreekt: het is HPP’s eigen keuze om de kweek te beëindigen en de planten te laten vernietigen, terwijl FlorXL oplossingen aanbiedt (doorlevering/doorverkoop) die de schade hadden kunnen beperken. HPP kan de verkoper weliswaar in beginsel verzoeken het “teveel” terug te nemen (art. 7:21 lid 1 sub a BW), maar daarvan maakt zij geen gebruik. Dat er nu kosten zijn zonder opbrengst, ligt daarom in HPP’s risicosfeer. Gevolg: vordering toegewezen. HPP c.s. worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 64.300 (wettelijke handelsrente over € 27.400 vanaf 5-9-2023 en over € 36.900 vanaf 18-10-2023), € 1.715,78 buitengerechtelijke kosten (met wettelijke rente vanaf 26-9-2024) en € 5.413,40 proceskosten; het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.
4.14. Bij de beoordeling van de vraag wat het gevolg is van de non-conformiteit voor de verplichtingen van partijen stelt de rechtbank voorop dat van onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW geen sprake is, nu ten tijde van het sluiten van de overeenkomst de plantjes door de laboratoria al waren opgekweekt en in zoverre geen sprake is van een omstandigheid die op het ogenblik van het tot stand komen van de overeenkomst nog in de toekomst lag.2
4.15. De vaststelling dat het geleverde niet aan de overeenkomst beantwoordde, kan meebrengen dat de kosten van de laboratoria – die FlorXL voor HHP betaalde – uiteindelijk toch voor haar rekening komen. Daarvoor moet komen vast te staan dat HHP aanspraak kan maken op vergoeding van haar schade die bestaat uit de kosten van de laboratoria die zij gelet op wat hiervoor is overwogen vanwege de overeenkomst met FlorXL moet betalen. Haar vordering op FlorXL tot het vergoeden van de schade zou dan tegenover de vordering van FlorXL staan, die strekt tot betaling van diezelfde kosten.
4.16. Vanwege het feit dat de in de laboratoria opgekweekte plantjes werden geleverd, heeft HPP extra kosten moeten maken (te weten: de in de facturen van de laboratoria genoemde bedragen). Dat ziet HPP als haar schade. Daar staat echter tegenover dat de in de laboratoria opgekweekte plantjes een economische waarde vertegenwoordigden waardoor HPP naar objectieve maatstaven werd verrijkt toen zij eigenaar werd van al het plantmateriaal dat aanwezig was bij de laboratoria. De omstandigheid dat de opgekweekte plantjes voor HPP geen waarde hadden omdat zij die plantjes niet wilde hebben en heeft laten vernietigen is daarbij niet doorslaggevend. Voor de waarde van de opgekweekte plantjes kan worden uitgegaan van de prijs die de laboratoria in rekening hebben gebracht.