Gepubliceerd op vrijdag 10 juni 2011
IEF 9775
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Lezers(prijs)vraag

Voor bij de vrijdagmiddagborrel: lezers(prijs)vraag. Uw reactie stuurt u in door op het multiple-choice antwoord van uw keuze te klikken. Reageren is helaas niet meer mogelijk 

“De achterzijde van de slip van Marlies Dekkers kenmerkt zich doordat er een driehoekige uitsparing is gemaakt, waardoor een deel van de bovenkant van de billen zichtbaar is. Deze driehoek wordt doorsneden door gekruiste bandjes. Sapph heeft geen slipjes overgelegd van eerdere makelij waarin eenzelfde of vergelijkbare uitsparing in de slip is aangebracht. Gelet op het feit dat een openwerking van een slip op meerdere manieren kan plaatsvinden, moet de wijze waarop Marlies Dekkers dat heeft gedaan als oorspronkelijk worden aangemerkt. Dit element van de slip komt dan ook als intellectuele schepping voor auteursrechtelijke bescherming in aanmerking”.

Aldus overweging 4.50 van Rechtbank Utrecht 25 mei 2011, LJN BQ5277, IEF 9700, HA ZA 08-1438 (MD Group B.V. tegen Underlines B.V.) En wat vindt u hier van? Lees verder voor optie en ingestuurde antwoorden:

A) Deze redenering is een goed voorbeeld van de vuistregel “het kan anders, dus het is auteursrechtelijk beschermd”. Dat is een vuistregel die rechtens juist is.
B) Deze redenering is een goed voorbeeld van de vuistregel “het kan anders, dus het is auteursrechtelijk beschermd”. Dat is een vuistregel die niet bestaat, althans rechtens onjuist is.
C) Het onderscheidende kenmerk van de bewuste slip is opzettelijke gekopieerd, dus is er sprake van auteursrechtinbreuk.
D) Opengewerkte slips waarbij ‘een deel van de bovenkant van de billen zichtbaar is’ zijn in strijd met de openbare orde en goede zeden en verdienen daarom geen auteursrechtelijke bescherming.
E) Anders, namelijk …

Geïnspireerd? Heeft u zelf een leuke vraag? redactie@ie-forum.nl

Antwoord

17 juni 2011 Uit de gemotiveerde reacties zijn de volgende twee geselecteerd voor publicatie:

Met dank aan Bert-Jan van den Akker, Dijkstra Voermans Advocatuur & Notariaat. Antwoord E) Anders, namelijk...

Dit is een zeer onwenselijke redenering. Hiermee trekt de rechtbank m.i. een te grote (onder)broek aan, door een soort resultaatgerichte leer in het auteursrecht te introduceren. Dit is onwenselijk. Niet eens zozeer vanwege de keuze voor de resultaatgerichte leer op zich, maar wel door de keuze om het EOK + PS criterium met behulp van deze leer in te vullen. Door kort gezegd te overwegen dat als iets op meerdere manieren kan worden uitgevoerd, voldaan is aan het criterium voor auteursrechtelijke bescherming (ongeacht of het werk technisch bepaald is, dan wel (on)voldoende oorspronkelijk is), is het hek van de auteursrechtelijke dam. Immers indien deze redenering wordt nagevolgd, is alles onder het auteursrecht te beschermen. Ieder werk is immers wel op meerdere manieren uit te voeren. Het was dan ook beter geweest indien de rechtbank bij deze overweging zich iets meer had gericht op de uitwerking van het auteursrechtcriterium in plaats van de openwerking van de slips.

Met dank aan Michiel Coops, hetmediarecht.nl Antwoord E) Anders, namelijk ...

Bij deze vraag heb ik mij, zoals gevraagd, sec geconcentreerd op de geciteerde rechtsoverweging. Antwoord C gaat daarom niet op aangezien uit de rechtsoverweging niet volgt dat de slip is gekopieerd, alleen dat er auteursrecht op zou rusten. Antwoord A is onjuist omdat de uit de rechtsoverweging voortvloeiende redenering geen vuistregel is (in het auteursrecht). Antwoord B is daarom ook grotendeels incorrect, gezien het feit dat dit geen vuistregel is en bovendien rechtens onjuist is (niet althans). Antwoord D is onjuist omdat uit de rechtsoverweging volgt dat er juist wel auteursrecht rust op (dit element van) de slip.

Daarom heb ik voor antwoord E gekozen. (..) wat vindt u hiervan?

Kort door de bocht.
ALGEMEEN
Een werk in de zin van de auteurswet is een werk van letterkunde, wetenschap of kunst (art. 1 Aw). Uit Van Dale/Romme volgt dat, wil een werk in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming vereist is dat het een eigen, oorspronkelijk karakter heeft en het persoonlijk stempel van de maker draagt.  Dat het voortbrengsel een eigen, oorspronkelijk karakter moet bezitten, houdt, kort gezegd, in dat de vorm niet ontleend mag zijn aan die van een ander werk (vgl. art. 13 Aw). De persoonlijke stempel zit hem in het gegeven dat er sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes die het voortbrengsel vormen van de menselijke geest (Endstra).

TOEGESPITST OP CASUS
Uit het eerste deel van de geciteerde rechtsoverweging komt naar voren dat het werk niet ontleend is aan een ander werk (oorspronkelijk), vgl. Sapph heeft geen slipjes overgelegd van eerdere makelij waarin eenzelfde of vergelijkbare uitsparing in de slip is aangebracht. Uit het tweede deel van de geciteerde rechtsoverweging volgt dat het werk een eigen karakter bezit, omdat het op verschillende manier gemaakt kan worden is er volgens de rechter sprake van een creatief gemaakte keuze, vgl. Gelet op het feit dat een openwerking van een slip op meerdere manieren kan plaatsvinden.

De rechter schuift dus twee verschillend gestelde feiten onder een noemer, terwijl zij in weze twee elementen om van een auteursrechtelijk beschermd werk te kunnen spreken bespreekt. Bovendien is het gegeven dat een werk op verschillende manieren gemaakt kan worden onvoldoende om te spreken van creatief, nu de slip met die redenering ook voor stijlbescherming in aanmerking zou kunnen komen waardoor het auteursrecht niet op gaat (vgl. Van Gelder/ Van Rijn). Zie IEF 8690 (Room Seven/Blokker) voor een beter gemotiveerd vonnis waar stijlbescherming nadrukkelijk door de voorzieningenrechter van de hand wordt gewezen (r.o. 4.7).

Bovenstaande reacties zijn beloond met een recente boekpublicatie van deLex