Gepubliceerd op donderdag 16 september 2010
IEF 9089
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Met een nietigheidsverweer worden begroet

Rechtbank ’s-Gravenhage, 15 september 2010, HA ZA 09-2275, Solvay tegen Honeywell (met dank aan Koen Bijvank, Vereenigde en Ruprecht Hermans, Brinkhof).

Octrooirecht. EP m.b.t. (kort gezegd) drijfgas voor polyuretaan schuim ter vervanging van CFK’s. Prejudicële vragen.aan het HvJ EU betreffende de post- Gat/LuK & Roche/Primus-uitleg van de artikelen  6(1) en 22(4) EEX-Vo  (44/2001). Mag in een provisionele vordering nu wel of niet een grensoverschrijdend inbreukverbod worden uitgesproken? Hoe moet het begrip ‘onverenigbare beslissingen’ worden uitgelegd?

Provisionele verbodsvordering:  4.5. Indien artikel 22 lid 4 EEX-Vo evenzeer van toepassing zou moeten worden geacht op vorderingen tot verkrijging van een grensoverschrijdende voorlopige voorziening, waaronder een provisionele verbodsvordering als door Solvay ingesteld, indien daartegen bij wijze van verweer is aangevoerd dat het ingeroepen buitenlandse octrooirecht nietig zou zijn, dan zou in de onderhavige zaak,  gegeven deze nietigheidsverweren, ten aanzien van de ingestelde verbodsvordering sprake zijn van een situatie waarin artikel 22 (4) EEX-Vo van toepassing is. Dat zou er ingevolge het Roche/Primus arrest van de Hoge Raad uit 2007 toe leiden dat de rechtbank ook in dit incident eerst tot een oordeel omtrent de inbreukvordering mag komen indien de ingevolge artikel 22 (4) EEX-Vo bevoegde rechters omtrent de geldigheid van de respectievelijke nationale delen van EP 440 hebben beslist.

4.6. Aldus is de vraag of de rechtbank thans al dan niet kan toekomen aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak, afhankelijk van het antwoord op de vraag of artikel 22 (4) EEX-Vo te dezen van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat daarover geen duidelijkheid. De rechtbank heeft daarom het voornemen terzake prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

(…)

Onverenigbare beslissingen: 4.18. Het HvJ EG heeft in het Roche-Primus arrest – gegeven het gebrek aan noodzaak daartoe voor de beantwoording van de voorgelegde vraag – nadrukkelijk in het midden gelaten hoe het begrip ‘onverenigbare beslissingen’ uit artikel 6 lid 1 EEX-Vo dient te worden uitgelegd. Enerzijds zou voor die uitleg aansluiting kunnen worden gezocht bij de uitleg van het begrip ‘onverenigbare beslissingen’ in de context van artikel 22 EEX-Vo, waar het HvJ EG dit begrip heeft uitgelegd als ‘tegenstrijdige beslissingen’ [C-406/92, Tatry] (de ruime uitleg), Anderzijds zou aansluiting kunnen worden gezocht bij de uitleg van het begrip onverenigbare beslissingen in de context van artikel 27 (3) EEX-Vo, waar het HvJ EG heeft geoordeeld dat van ‘onverenigbare beslissingen’ sprake is als de betrokken beslissingen rechtsgevolgen hebben die elkaar uitsluiten [C-145/86, Hoffmann] (de enge uitleg).

4.19. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich wel het gevaar voor van divergentie in de beslechting van het geschil in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens, indien verschillende gerechten zouden oordelen over  de vraag of Honeywell Fluorine enerzijds en de Belgische Honeywell vennootschappen anderzijds in de verschillende landen waar de Fi set of de AT-SE set conclusies van EP 440 van kracht zijn inbreuk maken op die octrooien. De rechtbank is daarom van oordeel dat aan het door artikel 6 aanhef en onder l EEX-Vo bedoelde vereiste van samenhang is voldaan, indien wordt uitgegaan van de ruime uitleg van het begrip ‘onverenigbare beslissingen’ uit artikel 6 lid 1 EEX-Vo. Aldan zou deze rechtbank bevoegd zijn op die grond kennis te nemen van de vorderingen die zijn ingesteld tegen Honeywell Belgium en Honeywell Europa, zowel in het incident als in de hoofdzaak. Indien evenwel zou worden uitgegaan van de enge uitleg, dan zou - naar de rechtbank aanneemt – het oordeel moeten luiden dat de rechtbank die bevoegdheid niet heeft.

4.20. Het HvJ EG heeft in het Gat / LuK arrest geen uitsluitsel gegeven over de vraag wat de gevolgen zijn voor de inbreukvordering in het geval dat de gedaagde partij bij wege van verweer de geldigheid van het ingeroepen octrooi bestrijdt. De Hoge Raad heeft in het Roche / Primus arrest uit 2007 overwogen dat moest worden aangenomen dat een rechter, tot oordelen geroepen over een inbreukvordering die met een nietigheidsverweer of - vordering wordt begroet, door die enkele omstandigheid zijn bevoegdheid ter zake van de inbreukvordering niet verliest. Daarvan uitgaande, is voor de beantwoording van de vraag of de bevoegdheid van deze rechtbank ten aanzien van Honeywell Belgium en Honeywell Europe kan worden gebaseerd op artikel 6 (1) EEX-Vo, niet van belang of artikel 22 (4) EEX-Vo ook op vorderingen ter verkrijging van een voorlopige voorziening van toepassing moet worden geacht. Alsdan immers dient (nadat de bevoegde buitenlandse rechter over de geldigheid van het ingeroepen buitenlandse octrooi heeft beslist) nog immer te worden beslist op de overige (niet-inbreuk) verweren en blijft het risico van tegenstrijdige beslissingen bestaan.

4.2 1. Aldus is de beslissing over de bevoegdheid van de rechtbank in onderhavige zaak voor zover het de tegen Honeywell Belgium en Honeywell Europe ingestelde vorderingen betreft, afhankelijk van de vraag hoe artikel 6 (l) EEX-Vo dient te worden uitgelegd, waaromtrent geen duidelijkheid bestaat. De rechtbank heeft daarom het voornemen ook terzake hiervan prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

4.23. De rechtbank zal een comparitie gelasten, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten omtrent (de formulering van) de aan het Hof van Justitie van de Europese Unie re stellen prejudiciële vragen

Lees het vonnis hier.