Gepubliceerd op maandag 21 september 2015
IEF 15263
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Misleidende soortnaam wax doet afbreuk aan onderscheidend vermogen van 'staartetiket'

Hof van beroep Brussel 23 juni 2015, IEF 15263 (Vlisco tegen Lemaire)
Merkenrecht. Vlisco is de belangrijkste fabrikant en verdeler van de zogenaamde wax-stoffen en -prints. Vlisco gebruikt woord- en beeldmerken, waaronder de blikvanger, het "staartetiket". Vlisco leverde aan het failliete Bethel, na de stopzetting van de samenwerking in 2001, beeldde Bethel de staartetiketten toch nog steeds af op de stoffen die ze verkocht. In beroep wordt Bethel veroordeeld tot staking van het gebruik van het staartetiket en omdat zij op misleidende wijze handelde door gebruik te maken van de soortnaam "wax" voor stoffen hoewel die niet volgens het wax-procedé werden vervaardigd. Bethel dient €138.120 te betalen, €10 per inbreukmakende stof waarvan er 13.812 verkocht zijn. Schadevergoeding is ex aequo et bono begroot op €25.000 voor het verlies dat Vlisco geleden heeft en €25.000 voor de winst die Bethel op de bestreden stoffen gemaakt zou hebben.

15. (...) besluit het hof dat de aangevochten tekens gebruikt door Bethel in hun geheel beschouwd in vergelijking met het Gemeenschapsmerk van Vlisco geen verschillen vertonen of hoogstens verschillen die dermate onbeduidend zijn dat zij aan de aandacht van de gemiddelde consument kunnen ontsnappen en dat derhalve dient besloten te worden tot de gelijkheld van de vergeleken tekens en het merk."
(…)
"Het is in casu voldoende aannemelijk dat het aangevochten gebruik door Bethel afbreuk heeft gedaan aan de herkomstaanduidingsfunctie of het onderscheidend vermogen van het merk van Vlisco, hetgeen de wezenlijke functie van dit merk is."

Het misleidend karakter van het gebruik van de soortnaam "wax".

27. Vlisco legt een verslag neer dat opgesteld werd door een door haar gelaste ingenieur, die een aantal stalen van de door Bethel als wax-stoffen verkochte stoffen heeft onderzocht.
Hoewel dit verslag eenzijdig is, is de inhoud ervan onderbouwd en overtuigend. Dit verslag laat voldoende toe vast te stellen dat de stoffen die door Bethel als wax-stoffen werden verkocht, niet volgens het wax-procedé (cfr. het feitenrelaas) werden vervaardigd.
De prijs die Bethel bij de aankoop van deze stoffen aan haar leverancier betaalde (met name 1 UsD per stuk stof van 12 yard, zoals kan afgeleid worden uit het verslag opgesteld in het kader van het beslag inzake namaak) bevestigt voldoende hetgeen voorafgaat. Het is immers niet redelijk denkbaar dat een wax-stof die vervaardigd wordt door middel van het ambachtelijke procedé dat in het feitenrelaas beschreven werd, te koop zou worden aangeboden door de fabrikant daarvan aan de prijs van 1 UsD per 12 yard,
Bethel kan, gelet op de prijs die zij voor de stoffen betaalde aan haar leverancier, niet redelijk voorhouden dat zij zich niet bewust was van het feit dat de stoffen die zij als wax-stoffen te koop aanbood, in feite geen wax-stoffen waren.
Het hof besluit dat Bethel, door stoffen als wax-stoffen te verkopen, daar waar zij nochtans wist of minstens diende te weten dat het geen wax-stoffen betrof, zich schuldig gemaakt heeft aan een inbreuk op artikel V1.105, 1'a) WER (kenmerken van de waren, procedé van fabricage) en op artikel Vl. 104 WER.