Gepubliceerd op woensdag 2 november 2011
IEF 10432
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Motivering Holleeder-vonnis teleurstellend

Door Christiaan Alberdingk Thijm, SOLV

Noot bij IEF 10421. Holleeder is te vroeg naar de rechter gestapt. Zo kan de motivering van de voorzieningenrechter in de zaak die de ontvoerder van Heineken aanspande tegen filmproducent IDTV wel worden samengevat. De rechter sluit niet uit dat de film op onderdelen onrechtmatig is. Dat moet worden vastgesteld zodra de film is uitgebracht, niet eerder.

De rechter deed al snel uitspraak in deze zaak via een zgn. kop-staart vonnis. Slechts de beslissing was bekend (de vorderingen waren afgewezen), maar niet de motivering. Op 28 oktober kwam de rechter met de onderbouwing van haar vonnis. Die stelt teleur.

De rechter hecht sterk aan het “censuurverbod” dat is opgenomen in art. 7 Gw:  voor het openbaren van gedachten of gevoelens heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan. Volgens de rechter volgt uit de Nederlandse jurisprudentie en die van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat slechts na publicatie kan blijken van onrechtmatig gedrag, wat kan leiden tot verplichte rectificatie, schadevergoeding of, in het meest ernstige geval, verbod tot verdere publicatie.

Volgens de rechter is in deze zaak geen ruimte voor een uitzondering op dit uitgangspunt. Ze geeft daarvoor drie argumenten. In de eerste plaats overweegt ze kortweg dat iedereen een film over de Heineken-ontvoering mag maken.

De ontvoering van wijlen de heer A. Heineken en zijn toenmalige chauffeur [persoon 2] heeft destijds de samenleving ernstig geschokt. Het maken van een film over een dergelijk nieuwsfeit is een door artikel 10 EVRM beschermd belang. Verder staat de betrokkenheid van [eiser] bij de ontvoering vast. Dat leidt ertoe dat iedere verfilming van de ontvoering tot gevolg zal hebben dat er een bepaald verband wordt gelegd met de persoon van [eiser]. Dat maakt een dergelijke verfilming niet onrechtmatig.

Dit is een onzinargument. Dat iedereen een film over de Heineken-ontvoering mag maken, staat helemaal niet ter discussie. Het werd door Holleeder ook niet betwist. Het ging Holleeder er juist om dat bepaalde daden aan hem of zijn karakter werden toegeschreven die hij niet heeft gepleegd. Dit is het gevolg van de keuze van de scenarioschrijver en regisseur om het karakter Holleeder, het personage “Rem”, te laten samengaan met een van de andere ontvoerders.

Het tweede argument dat de rechter noemt, is dat bepaalde handelingen in verband met Holleeder zullen worden gebracht, die niet door hem zijn gepleegd.

“Het gaat hier om een film waarbij aan de gebeurtenissen rond de ontvoering ook fictieve elementen zijn toegevoegd. Daarbij gaat het wat betreft dit kort geding met name om die passages van de film waarin het personage “Rem” zich schuldig maakt aan strafbare feiten, wreedheden en grofheden die niet zijn terug te voeren op over de ontvoering bekende feiten. Een mogelijk gevolg van vertoning van deze passages is dat het publiek ook die handelingen in verband zal brengen met de persoon van [eiser], zonder dat dit steun vindt in de over de ontvoering bekende feiten.”

Dit is echter een argument dat in het voordeel van Holleeder weegt. Hier gaat het om de eventuele aantasting van de persoonlijke levenssfeer van Holleeder. Het is dus geen reden om het verzoek op voorafgaande inzage van de film af te wijzen.

De derde factor die de voorzieningenrechter betrekt bij haar afweging, is het arrest Danslessen van de Hoge Raad. Daar uit volgen dat voorop de vermeend onrechtmatige passages niet op zichzelf moeten worden bezien, maar in samenhang met de overige inhoud van de film. De rechter verwijst naar het Waterdrinker-arrest van 9 oktober 2001. Dit is een strafzaak, geen civiele zaak, zoals de zaak van Holleeder tegen IDTV. Het ging in de zaak Waterdrinker om de vraag of de uitspraak .door een romanpersonage beledigend is voor Joden. De uitspraak luidde: “Maar ja. Wat wil je ook, met zo'n joodje aan het hoofd.” De Hoge Raad kwam tot het oordeel dat geen sprake was van belediging, onder meer omdat het romanpersonage niet herleidbaar was tot iemand.

“De persoon (…) wordt in de roman niet nader beschreven en komt in het boek verder niet voor.”

Dat is in het onderhavige geval nu juist het probleem. Het karakter Rem is herleidbaar tot Holleeder en schrijft aan hem daden toe die hij niet heeft gepleegd. Dat de uitingen van Rem beoordeeld moeten worden in verband met de overige inhoud van de film, is juist, maar dat is ook de kern van het verzoek om inzage. Het verzoek dat de voorzieningenrechter beoordeelt. Een vreemde cirkelredenering dus.

Ook de Mosley-uitspraak van het EHRM, die de voorzieningenrechter aanhaalt, werpt geen ander licht op de zaak. In deze zaak ging het om de publicatie van sextapes in het Verenigd Koninkrijk door de boulevardpers. Mosley won zijn zaak in Engeland, maar stapte vervolgens naar het EHRM om te klagen over het feit dat het Engelse recht geen voorziening kende voor gevallen als die van hem. Die klacht achtte het EHRM ongegrond.

“The Court notes the unusual nature of the applicant’s complaint. Having won his case at domestic level and obtained damages, his argument before this Court is directed at the prevailing situation in the United Kingdom in which there is no legal requirement to pre-notify the subject of an article which discloses material related to his private life. Whether or not Article 8 requires, as the applicant has contended, the United Kingdom to put in place a legally binding pre-notification requirement is a matter to be considered in the context of the merits of the case.”

Tot slot valt er ook wel wat af te dingen van het uitgangspunt dat een beoordeling van vermeend onrechtmatige uitingen slechts kan plaatsvinden na de publicatie van de film. Juist is een preventief verbod niet lichtvaardig zal worden gegeven, maar er zijn voldoende gevallen bekend uit de jurisprudentie waarin dat wel is gebeurd. Bovendien vroeg Holleeder de rechter subsidiair om inzage voorafgaand aan vertoning. Gelet op hetgeen al bekend was van de film, kan ik me voorstellen dat de rechter op dat verzoek wel positief had gereageerd. De voorzieningenrechter had bijvoorbeeld kunnen instemmen met vertoning van de film ter zitting, desnoods slechts in de raadkamer. Bij de toewijzing van een dergelijk verzoek speelt de vrijheid van meningsuiting ook een belangrijke rol, maar zal het minder zwaar wegen dan bij de beoordeling van (preventief) publicatieverbod.

Het resultaat van de zaak valt overigens te billijken. De voorzieningenrechter komt daar echter via de verkeerde weg. De rechter heeft ten onrechte de beoordeling in belangrijke mate voor zich uit geschoven. Zij had simpelweg – op basis van hetgeen bekend was – een afweging kunnen maken tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van Holleeder en de uitingsvrijheid van de producent. Het artistieke karakter van de film zal in dat geval sterk in het voordeel van de producent wegen.

Christiaan Alberdingk Thijm