Gepubliceerd op donderdag 20 september 2012
IEF 11772
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Niet of zeer moeilijk toegankelijk is ook verveelvoudiging

Rechtbank Breda 19 september 2012, LJN BX7928 (LOVIN' ENTERPRISES INC.DBA DREAMGIRL INTERNATIONAL tegen [gedaagde] HODN BENSTOUT)

Uitspraak mede ingezonden door Rutger van Rompaey, QuestIE advocatuur B.V..

In de serie [IEF 9842], [IEF 10147] en [IEF 11043].

Rechtspraak.nl: Artikelen 10 Aw, 13 Aw, 27a Aw, 1019i Rv. Wil een foto auteursrechtelijk beschermd zijn dan moet zij als “werk” in de zin van de auteurswet zijn aan te merken. Zij moet dan een voortbrengsel zijn dat de zintuiglijk waarneembare belichaming vormt van een geestelijke schepping die een eigen oorspronkelijk karaker bezit en het persoonlijk stempel van de maker draagt. Niet het technische kunnen van de fotograaf is beslissend maar de creativiteit die zich in het resultaat van het hanteren van de techniek uit. Een foto kan het eigen persoonlijk karakter ontlenen aan onder meer de keuzes met betrekking tot het te fotograferen object, de keuze van de toegepaste technieken, de belichting daaronder begrepen en de wijze waarop die technieken worden toegepast.

Door de vele keuzemogelijkheden op het gebied van techniek, positionering en aankleding van onderwerp en achtergrond is al snel sprake van een “werk” in de zin van artikel 10 Aw. Het vastleggen van foto’s in een computergeheugen, waaronder te verstaan een server, is een vorm van verveelvoudigen in de zin van artikel 13 Aw is. Daarmee blijven die foto’s beschikbaar voor de inbreukmaker. Voor het aannemen van verveelvoudigen in de zin van artikel 13 Aw is niet vereist dat de vastgelegde foto’s met het blote oog waarneembaar zijn. De omstandigheid dat de foto’s op de server voor het publiek niet of zeer moeilijk toegankelijk waren brengt dan ook niet mee dat van verveelvoudigen geen sprake is.

Uit het aan artikel 50 van de TRIPs overeenkomst jo artikel 1019i Rv ten grondslag liggende systeem, waarbij beslissingen van de voorzieningenrechter in zaken als hier aan de orde voorlopig zijn en alleen van kracht kunnen blijven door een vordering in een bodemzaak in te stellen, volgt dat het belang van Dreamgirl c.s. bij het instellen van de onderhavige vordering gegeven is. Het zou in strijd met dat systeem zijn indien Dreamgirl c.s. niet-ontvankelijk zouden worden verklaard vanwege gebrek aan belang op de enkele grond dat louter door het instellen van een vordering in een hoofdzaak het van kracht blijven van de beslissing in kort geding zou zijn gewaarborgd. De bedoeling van voormeld stelsel is immers de voorlopige beslissing te laten volgen door een beslissing ten gronde in een hoofdzaak.

De hoogte van het op grond van artikel 27a Aw toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding dient in een procedure - en derhalve niet buiten rechte waartoe de vordering strekte - te worden begroot (mede) op grond van de door de accountant te controleren en te waarmerken opgave van de als gevolg van de inbreuk door gedaagde behaalde netto winst en de door partijen over de hoogte van die netto winst in te nemen standpunten.

3.4.4. [gedaagde] heeft gesteld dat alle foto’s die op de markt vindbaar zijn, zowel die van Dreamgirl als die van andere aanbieders, dames tonen in lingerie die in vrijwel dezelfde poses en met sterk op elkaar lijkende achtergronden wordt aangeprezen en dat de foto’s van Dreamgirl daarom geen eigen oorspronkelijk karakter kennen en geen persoonlijk stempel van de maker dragen. Het door [gedaagde] gestelde miskent dat de foto’s van Dreamgirl juist door de onder 3.4.1. en 3.4.3. weergegeven subjectieve keuzes het persoonlijk stempel van de maker hebben meegekregen. Het enkele feit dat er foto’s van lingeriemodellen zijn die veel op die van Dreamgirl lijken geldt als een onvoldoende gemotiveerde betwisting van die keuzes en het gevolg daarvan. Het geldt eveneens als een onvoldoende gemotiveerde betwisting op het punt van de oorspronkelijkheidseis. Als de foto’s van Dreamgirl al veel op foto’s van andere aanbieders lijken dan betekent dat nog niet dat Dreamgirl bij het maken van haar foto’s heeft ontleend aan foto’s van die andere aanbieders. Door de vele keuzemogelijkheden op het gebied van techniek, positionering en aankleding van onderwerp en achtergrond is al snel sprake van een “werk” in de zin van artikel 10 Aw. De in 3.4.3. weergegeven aspecten zorgen voor het onderscheid met foto’s van dode voorwerpen zoals bijvoorbeeld een bankstel in welke gevallen sprake kan zijn - dat is niet per definitie zo - van onvoldoende creativiteit die zich in het resultaat van het hanteren van de techniek heeft geuit. Het verweer van [gedaagde] wordt dan ook verworpen.

3.5.3. Wat betreft de door Dreamgirl c.s. vermelde processen-verbaal geldt dat [gedaagde] in de procedure die heeft geleid tot het vonnis in kort geding van 1 september 2011 in de dagvaarding en ter zitting heeft erkend dat op zijn server 10 foto’s aanwezig waren die ook op de website van Dreamgirl en/of [eiser 2] waren geplaatst. De stelling van Dreamgirl c.s. in die procedure, dat [gedaagde] heeft erkend dat hij een groter aantal foto’s op de server had staan die ook op de website van Dreamgirl en/of [eiser 2] waren geplaatst, vindt geen steun in de stukken van [gedaagde]. Door het aanwezig hebben van 10 foto’s heeft [gedaagde] inbreuk gemaakt op het auteursrecht van Dreamgirl bestaande uit het zonder toestemming verveelvoudigen van die foto’s. Het vastleggen van foto’s in een computergeheugen, waaronder te verstaan een server, is een vorm van verveelvoudigen in de zin van artikel 13 Aw is. Daarmee blijven die foto’s beschikbaar voor de inbreukmaker. Voor het aannemen van verveelvoudigen in de zin van artikel 13 Aw is niet vereist dat de vastgelegde foto’s met het blote oog waarneembaar zijn. De omstandigheid dat de foto’s op de server voor het publiek niet of zeer moeilijk toegankelijk waren brengt dan ook niet mee dat van verveelvoudigen geen sprake is.

3.6.3. Het verweer van [gedaagde], dat Dreamgirl c.s. geen belang bij deze vordering hebben omdat de voorzieningenrechter bij vonnis van 27 juni 2011 reeds een dergelijk gebod heeft opgelegd, wordt verworpen. Artikel 1019i, lid 1 Rv luidt als volgt:In zaken betreffende vorderingen tot het gelasten van voorlopige maatregelen als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, als bijlage 1C gevoegd bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (Trb. 1995, 130, TRIPs), bepaalt de voorzieningenrechter bij het treffen van een voorlopige voorziening een redelijke termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak. De voorlopige voorziening verliest haar kracht wanneer een eis in de hoofdzaak niet binnen die termijn is ingesteld en de gedaagde een daartoe strekkende verklaring bij de griffie indient. Is de verklaring ingediend na het verstrijken van de gestelde termijn, dan verliest de voorlopige voorziening haar kracht met de indiening van de verklaring.
De bij vonnis van 17 juni 2011 in kort geding gegeven beslissingen zijn aan te merken als voorlopige maatregelen in de zin van artikel 50 van de TRIPs overeenkomst. Het gebod van de voorzieningenrechter aan [gedaagde] om inbreukmakend handelen te staken zou derhalve - na een daartoe strekkende verklaring van [gedaagde] - vervallen behoren te worden verklaard indien Dreamgirl c.s. geen vordering strekkende tot staking van inbreukmakend handelen in een hoofdzaak zouden hebben ingesteld. Dreamgirl c.s. waren dan ook gelet op artikel 1019i Rv gehouden deze vordering in deze zaak in te stellen teneinde te voorkomen dat de in kort geding gegeven beslissing haar kracht zou verliezen. Uit het aan artikel 50 van de TRIPs overeenkomst jo artikel 1019i Rv ten grondslag liggende systeem, waarbij beslissingen van de voorzieningenrechter in zaken als hier aan de orde voorlopig zijn en alleen van kracht kunnen blijven door een vordering in een bodemzaak in te stellen, volgt dat het belang van Dreamgirl c.s. bij het instellen van de onderhavige vordering gegeven is. Het zou in strijd met dat systeem zijn indien Dreamgirl c.s. niet-ontvankelijk zouden worden verklaard vanwege gebrek aan belang op de enkele grond dat louter door het instellen van een vordering in een hoofdzaak het van kracht blijven van de beslissing in kort geding zou zijn gewaarborgd. De bedoeling van voormeld stelsel is immers de voorlopige beslissing te laten volgen door een beslissing ten gronde in een hoofdzaak.

 3.10.1. Winstafdracht ex artikel 27a Aw betreft een vorm van schadevergoeding. Dat artikel, waaraan mede dezelfde gedachte ten grondslag ligt als aan artikel 6:104 BW, biedt de auteursrechthebbende de mogelijkheid in geval van inbreuk schadevergoeding te krijgen, begroot op het bedrag van de door de inbreukmaker als gevolg van de inbreuk gemaakte winst, teneinde de rechthebbende tegemoet te komen indien zijn schade moeilijk aantoonbaar is, maar de aanwezigheid van enige (vorm van) schade aannemelijk is. Gelet op de vordering van Dreamgirl c.s. lijken zij te veronderstellen dat de begroting van het bedrag aan af te dragen winst buiten rechte kan plaatshebben. Die veronderstelling is onjuist. De hoogte van het op grond van artikel 27a Aw toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding dient in een procedure te worden begroot (mede) op grond van de door de accountant te controleren en te waarmerken opgave van de als gevolg van de inbreuk door [gedaagde] behaalde netto winst en de door partijen over de hoogte van die netto winst in te nemen standpunten.

3.10.2. Voor verwijzing naar de schadestaat procedure is voldoende dat Dreamgirl c.s. feiten stellen die de rechtbank tot het oordeel kunnen leiden dat de mogelijkheid dat zij schade hebben geleden aannemelijk is. Uit de feitelijke aard van het handelen van [gedaagde], te weten het zonder recht gebruiken van foto’s waarop het auteursrecht van Dreamgirl rust met als doel lingerie van een ander merk dan Dreamgirl aan klanten te verkopen, volgt dat de mogelijkheid dat Dreamgirl c.s. als gevolg daarvan schade hebben geleden aannemelijk is. In een schadestaat procedure dient vervolgens aannemelijk te worden gemaakt dat daadwerkelijk (enige) schade is geleden en dienen schadeposten zoveel als mogelijk te worden onderbouwd. In een schadestaat procedure kan voorts worden beoordeeld of Dreamgirl c.s. winst hebben gederfd en zo ja tot welk bedrag teneinde te bezien of winstafdracht ex artikel 27a Aw dan wel schadevergoeding aan de orde is en of er grond is voor toewijzing van andere schade dan winstderving. Om deze redenen ziet de rechtbank aanleiding de vordering onder 2.1., sub 6 toe te wijzen. De vordering onder 2.1., sub 7 wordt afgewezen. In de schadestaatprocedure zal worden beoordeeld of en tot welk bedrag een vordering van Dreamgirl c.s. tot winstafdracht toewijsbaar is.