13 nov 2024
Nietigverklaring beeldmerk Chiquita in categorie vers fruit
Gerecht EU 13 november 2024, IEF 22384, IEFbe 3830; ECLI:EU:T:2024:807 (Chiquita Brands tegen EUIPO). Chiquita heeft in 2008 een beeldmerk ingediend. Dit beeldmerk bestaat uit een blauwe ovaal met een geel randje en wordt voornamelijk gebruikt in de vorm van stickers op bananen. Compagnie financière de participation heeft in 2023 bij de nietigheidsafdeling een verzoek tot nietigverklaring van het beeldmerk van Chiquita ingediend. Het verzoek tot nietigverklaring is in zijn geheel toegewezen. Tegen deze beslissing heeft Chiquita beroep ingesteld bij het EUIPO. De kamer van beroep heeft dit beroep verworpen in de categorie vers fruit, doordat het beeldmerk hier elk onderscheidend vermogen mist. De kamer van beroep heeft in de overige categorieën de beslissing van de nietigheidsafdeling vernietigd, waardoor het beeldmerk in deze categorieën weer geldig is verklaard. De verzoeker heeft voor het Gerecht gevorderd dat het deel van uitspraak van de kamer van beroep over de nietigverklaring van het beeldmerk van de categorie vers fruit ook wordt vernietigd.
De verzoeker heeft geen bewijs geleverd voor het onderscheidend vermogen van haar beeldmerk dat betrekking heeft op alle lidstaten. De meeste bewijsstukken vermelden slechts vier lidstaten. De verzoeker heeft betoogd dat de kamer van beroep een beoordelingsfout heeft gemaakt toen zij stelde dat de verzoeker niet genoeg heeft onderbouwd waarom de situatie in andere lidstaten anders zou zijn dan in de lidstaten waarvoor zij wel bewijs heeft geleverd. Het gerecht stelt dat het bewijs van het gebruik van een teken in bepaalde lidstaten wel relevant kan zijn voor andere lidstaten wanneer deze binnen hetzelfde distributienetwerk zijn gegroepeerd en als een en dezelfde markt worden behandeld. De verzoekster heeft geen informatie verstrekt die op een van deze punten zou wijzen. Hierdoor heeft de kamer van beroep zonder een beoordelingsfout te maken vast kunnen stellen dat verzoekster geen bewijs had geleverd waaruit blijkt dat de bewijsstukken op meer lidstaten betrekking zouden hebben.
Daarnaast heeft de verzoeker volgens de kamer van beroep niet genoeg bewijs geleverd waaruit blijkt dat het beeldmerk onderscheidend vermogen heeft en zonder aanvullende elementen als identificatie kan functioneren. De ovale vorm van de sticker komt vaak voor bij gebogen fruit en vervult dus geen merkenrechtelijke functie. Ook de kleuren zijn niet onderscheidend. Het gerecht acht dat de kamer van beroep hier terecht heeft geoordeeld en wijst dit middel ook af. Hierdoor worden alle vorderingen van de verzoeker verworpen.
89. In the first place, as regards the geographical extent of the evidence of distinctive character acquired through use, the applicant did not submit evidence concerning all the Member States and itself admits that the majority of the evidence in the administrative file mentioned only four Member States, namely Belgium, Germany, Italy and Sweden.
90. The applicant submits, however, that the Board of Appeal made an error of assessment in finding, in the context of its overall assessment, as set out in paragraph 53 of the contested decision, that it had not provided any explanation or evidence capable of showing that the situation on the fresh fruit market in those four Member States was the same as in the other Member States.
91. In accordance with the case-law cited in paragraphs 67 to 69 above, evidence of use of a sign in certain Member States is likely to be relevant for all the Member States concerned where, in particular, all those States are grouped together within the same distribution network and are treated as one and the same market, for example, in the light of their marketing strategies, or because of their geographical, cultural or linguistic proximity.
92. However, the applicant has not provided any information on those various points. In particular, contrary to what the applicant claims, the situation of the fresh fruit market, including with regard to distribution networks and commercial strategies, cannot be the same throughout the European Union on the sole ground that such products are groceries for everyday use. Although the applicant states, moreover, that it explained its commercial strategy to the Board of Appeal by providing numerous examples from other Member States and disclosing its marketing expenditure throughout the European Union, it did not refer in its application to any evidence capable of establishing it, nor refer on that point to evidence annexed to its application capable of supporting such an assertion.
93. Therefore, the Board of Appeal was entitled, without making an error of assessment, to find, in paragraph 53 of the contested decision, that the applicant had not provided any evidence capable of showing that the market situation in those Member States was the same by reason of the same distribution network, the same marketing strategy or the geographical or cultural proximity.