Gepubliceerd op woensdag 9 februari 2011
IEF 9395
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Noot van Koelman: Koelewijn e.a. / Sena

Kamiel Koelman, Van Diepen Van der Kroef: Noot bij Hof Amsterdam 4 mei 2010, IEF 8821 (Koelewijn e.a./Sena). Eerder gepubliceerd in AMI 2010, p.195-198

Auteursrecht. Geluidsproducers hebben geen aanspraak op een Sena-vergoeding; zij kunnen als uitvoerend kunstenaar, noch als fonogrammenproducent in de zin van de WNR worden beschouwd.

(...) De producenten klaagden dat de rechtbank ook zonder het HvJEG om raad te vragen, had moeten oordelen dat geluidsproducenten als ‘uitvoerend kunstenaars’ hebben te gelden. Het hof gaat hierin echter niet mee. Het belangrijkste argument daarvoor is dat de WNR impliceert dat de prestatie van een uitvoerende kunstenaar – de uitvoering – onafhankelijk van de opname kan bestaan, terwijl dat met de prestatie van de geluidsproducer niet het geval zou zijn. En hoewel het hof moet toegeven dat de functie van de geluidsproducer lijkt op die van een (toneel)regisseur of dirigent die over het algemeen wél als uitvoerende kunstenaar worden beschouwd, meent het dat de gelijkenis mank gaat doordat de prestatie van de geluidsproducer niet los zou kunnen bestaan van de opname, terwijl dat bij de prestaties van (toneel)regisseurs/dirigenten wel het geval zou zijn.

Of hetgeen een geluidsproducer doet inderdaad niet is terug te horen in de uitvoering, onafhankelijk van de opname, hangt af van wat onder zo’n producer is te verstaan. Wat doet hij eigenlijk? In de door de rechtbank geformuleerde prejudiciële vraag gaat het om een partij die onder meer ‘instrumenten en sessiemuzikanten uitkiest, speelinstructies en zanginstructies geeft, [en] het tempo, de dynamiek, de frasering, de timing en de klankkeuze van het op te nemen werk bepaalt.’ Duidelijk is dat de activiteiten van de geluidsproducer zoals de rechtbank die voor ogen heeft, weldegelijk in de uitvoering, los van de opname daarvan, tot uitdrukking komen.

Nog minder steekhoudend is het argument dat bij totstandkoming van de WNR geen aandacht is besteed aan de geluidsproducer, terwijl daaraan aandacht had kunnen worden geschonken, en hij daarom niet voor bescherming in aanmerking zou komen. Dit zou inhouden dat de wetstoelichting limitatief de typen uitvoerende kunstenaars zou opsommen, wat moeilijk is vol te houden. De redenering is, kortom, niet altijd even overtuigend. Het wachten is nu op het oordeel van het HvJEG.

Lees de volledige noot hier.