Gepubliceerd op woensdag 9 februari 2011
IEF 9392
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Noten van Koelman

1- Kamiel Koelman, Van Diepen Van der Kroef: Noot bij Rechtbank Den Haag 21 juli 2010, IEF 8989 (Nintendo/Webwinkels). Eerder gepubliceerd in AMI 2011, p. 14.

Auteursrecht. Het aanbieden van flashkaarten en mod-chips waarmee ongeautoriseerde kopieën van Nintento-spelletjes op Nintendo-spelcomputers kunnen worden gespeeld, moet worden beschouwd als het onrechtmatig aanbieden van omzeilingsmiddelen voor technische voorzieningen in de zin van artikel 29a Aw. Wanneer zowel artikel 29a Aw als artikel 32a Aw van toepassing kunnen zijn, zoals bij computerspelletjes, dient doorslaggevend te zijn welk element van het werk in auteursrechtelijk opzicht overheerst.

(...) Maar de consequenties van de benadering van de rechtbank kunnen vérstrekkender zijn dan ze wellicht voorzag. Zij kunnen haar eindoordeel zelfs ondermijnen. Zo mag op grond van artikel 45n Aw géén privékopie voor ‘eigen oefening, studie of gebruik’ worden gemaakt van een ‘computerprogramma’ in de zin van de wet. Voor alle andere werktypen gelden de artikelen 16b en 16c Aw weer wel. Bovenstaande redenering consequent toegepast kan inhouden dat de artikelen 16b en 16c Aw van toepassing (moeten) zijn op computerspelletjes, waarvan derhalve privékopieën mogen worden gemaakt. De in het geding zijnde omzeilingsmiddelen faciliteren in dat geval slechts dat dergelijke, wettelijk toegestane privékopieën ook kunnen worden gedraaid. Het kan, in dit licht bezien, worden betoogd dat de onderhavige omzeilingsmiddelen méér dan een ‘beperkt doel of nut hebben anders dan omzeilen’ van technische voorzieningen die auteursrechtelijk relevante handelingen tegengaan. Zij zouden ‘op grote schaal’ worden gebruikt voor ‘legale’ doeleinden: het draaien van rechtmatig gekopieerde spelletjes. Zou als gevolg daarvan het aanbieden van de flashkaarten en mod-chips niet onrechtmatig (behoren te) zijn?

(…) Dat het hier een lastige kwestie betreft – ongetwijfeld veroorzaakt door een onduidelijke Europese norm – blijkt wel uit het feit dat buitenlandse rechters nu eens de ene, en dan weer de andere kant op oordelen. Zo kon een Italiaanse rechter niet geloven dat de eigenaar van een apparaat – een Sony PlayStation – daarmee niet mag doen wat hij wil. Als die eigenaar een mod-chip wil inbouwen, moet hij dat kunnen doen, ongeacht het Italiaanse equivalent van artikel 29a Aw. Het enige dat de mod-chip doet is immers het volle potentieel van de spelcomputer realiseren.

Lees de volledige noot hier.

2- Kamiel Koelman, Van Diepen Van der Kroef: Noot bij Rechtbank Utrecht 12 mei 2010, IEF 8831 (ROOS/Eredivisie C.V.) Eerder gepubliceerd in AMI 2010, p. 213-218.

Auteursrecht. Het overnemen van flitsen van voetbalwedstrijden in nieuwsuitzendingen valt niet onder de nieuwsexceptie (art. 15 Aw), de citeerexceptie (art. 15a Aw) of de reportage-exceptie (art. 16a Aw), noch onder de daaraan gerelateerde beperkingen van de naburige rechten (artt. 10 sub a, b en d WNR).

(…) Tot slot zouden de regionale omroepen kunnen stellen dat er géén auteursrecht rust op korte flitsen van wedstrijden. Zoals een enkele zin uit een boek niet automatisch een beschermd werk is,[10] zo zal dat eveneens het geval zijn met een fragment van enkele seconden uit een reportage van een wedstrijd.

Als er geen auteursrecht rust op de flitsen, kunnen zij eventueel nog nabuurrechtelijk beschermd zijn op grond van artikel 8 WNR. Wordt bij gebruik van enkele seconden uit een webuitzending een ‘programma’ in de zin van de WNR gebruikt? Weliswaar blijkt uit de definitie van artikel 1 onder i WNR dat een omroep niet slechts rechten kan doen gelden ten aanzien van een uitgezonden programma, maar ook ten aanzien van een uitgezonden ‘programma-onderdeel’. Met deze definitie heeft de wetgever echter willen aansluiten bij de Mediawet en in de Mediawet werd tot 2008 met ‘programma-onderdeel’ gedoeld op wat in het normale spraakgebruik een TV-programma is; op het gehele TV-programma derhalve en niet slechts een onderdeel of fragment daarvan. Met de update van de Mediawet in 2008 is de omschrijving van ‘uitzenden’ van artikel 1 onder g WNR aangepast. De wetgever heeft echter verzuimd om ook de definitie van ‘programma’ van artikel 1 onder i WNR te actualiseren. Kortom, het is géén uitgemaakte zaak dat Eredivisie Media & Marketing auteurs- en/of naburige rechten kan laten gelden op de flitsen.

Al met al is het geen uitspraak die de schoonheidsprijs verdient. Voorts zijn niet alle relevante kwesties aan bod gekomen. Naar verluidt is er geen hoger beroep ingesteld, maar krijgen partijen - en de rechtspraak - een tweede kans in een bodemprocedure.

Lees de volledige noot hier.

3-Kamiel Koelman, Van Diepen Van der Kroef: Noot bij Hof Amsterdam 4 mei 2010, IEF 8821 (Koelewijn e.a./Sena). Eerder gepubliceerd in AMI 2010, p.195-198

Auteursrecht. Geluidsproducers hebben geen aanspraak op een Sena-vergoeding; zij kunnen als uitvoerend kunstenaar, noch als fonogrammenproducent in de zin van de WNR worden beschouwd.

(...) De producenten klaagden dat de rechtbank ook zonder het HvJEG om raad te vragen, had moeten oordelen dat geluidsproducenten als ‘uitvoerend kunstenaars’ hebben te gelden. Het hof gaat hierin echter niet mee. Het belangrijkste argument daarvoor is dat de WNR impliceert dat de prestatie van een uitvoerende kunstenaar – de uitvoering – onafhankelijk van de opname kan bestaan, terwijl dat met de prestatie van de geluidsproducer niet het geval zou zijn. En hoewel het hof moet toegeven dat de functie van de geluidsproducer lijkt op die van een (toneel)regisseur of dirigent die over het algemeen wél als uitvoerende kunstenaar worden beschouwd, meent het dat de gelijkenis mank gaat doordat de prestatie van de geluidsproducer niet los zou kunnen bestaan van de opname, terwijl dat bij de prestaties van (toneel)regisseurs/dirigenten wel het geval zou zijn. Of hetgeen een geluidsproducer doet inderdaad niet is terug te horen in de uitvoering, onafhankelijk van de opname, hangt af van wat onder zo’n producer is te verstaan. Wat doet hij eigenlijk? In de door de rechtbank geformuleerde prejudiciële vraag gaat het om een partij die onder meer ‘instrumenten en sessiemuzikanten uitkiest, speelinstructies en zanginstructies geeft, [en] het tempo, de dynamiek, de frasering, de timing en de klankkeuze van het op te nemen werk bepaalt.’ Duidelijk is dat de activiteiten van de geluidsproducer zoals de rechtbank die voor ogen heeft, weldegelijk in de uitvoering, los van de opname daarvan, tot uitdrukking komen.

Nog minder steekhoudend is het argument dat bij totstandkoming van de WNR geen aandacht is besteed aan de geluidsproducer, terwijl daaraan aandacht had kunnen worden geschonken, en hij daarom niet voor bescherming in aanmerking zou komen. Dit zou inhouden dat de wetstoelichting limitatief de typen uitvoerende kunstenaars zou opsommen, wat moeilijk is vol te houden. De redenering is, kortom, niet altijd even overtuigend. Het wachten is nu op het oordeel van het HvJEG.

Lees de volledige noot hier.

4- Kamiel Koelman, Van Diepen Van der Kroef: Noot bij Rechtbank Den Haag 23 juni 2010. IEF 8934 (Norma/Staat der Nederlanden). Eerder gepubliceerd in AMI 2010, p. 175.

Auteursrecht. De Staat handelt niet onrechtmatig door na te laten een heffing in te stellen op harde schijven en mp3-spelers.

(...) De wet noch hogere regelingen, zoals de Auteursrechtrichtlijn of de drie stappentoets, bepalen dat op álle opnamemedia moet worden geheven. Hoogstens kan eruit volgen dat rechthebbenden meer in het algemeen aanspraak hebben op een ‘billijke’ compensatie voor thuiskopiëren. Norma ontving in 2007 €4.486.000 aan thuiskopiegelden. De rechtbank ziet niet in waarom die vergoeding onbillijk zou zijn.

(…) Het grote probleem bij gebruik waarvoor via monopolistische, collectieve rechtenorganisaties wordt afgerekend, zodat het marktmechanisme geen vrij spel heeft, is dat de economische waarde ervan bijzonder moeilijk, zo niet onmogelijk, objectief is vast te stellen. Dit is de reden dat eenmaal vastgestelde vergoedingen vaak jarenlang ongewijzigd blijven; omdat niemand weet of de vergoeding te hoog of te laag is, zijn er geen goede argumenten aan te voeren op grond waarvan de vergoeding omhoog of omlaag moet. Aantonen dat een vergoeding niet billijk zou zijn, is derhalve geen gemakkelijke opgave. (…)

Lees de volledige noot hier.