26 feb 2025
Kopieer citeerwijze ||
De Correspondent tegen de Staat der Nederlanden (het OM)
OM handelt deels in strijd met recht op bronbescherming

Rb. Den Haag 26 februari 2025, IEF 22573; ECLI:NL:RBDHA:2025:2716 (De Correspondent tegen de Staat der Nederlanden (het OM)). Journalisten hebben in opdracht van De Correspondent een reconstructie gemaakt van het Nederlandse hulpmiddelenbeleid ten tijde van de coronapandemie en hebben in het kader van dit reconstructieonderzoek een ontmoeting gehad met verdachten tegen wie nu een strafrechtelijk onderzoek loopt. Dit gesprek is afgeluisterd door het OM. In deze procedure vordert De Correspondent dat de rechtbank voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens De Correspondent door in strijd te handelen met artikel 10 EVRM door het journalistieke brongeheim te schenden. De Correspondent stelt dat het OM ervan op de hoogte was dat er minimaal één journalist zou deelnemen aan het gesprek, en toch heeft het OM de bijeenkomst opgenomen en vastgelegd in het proces-verbaal, zonder inachtneming van de formele vereisten en waarborgen en zonder voorafgaande beoordeling en toetsing door een rechter.
De rechtbank benadrukt dat bronbescherming een essentieel element is van het recht op vrije nieuwsgaring door de pers. De verdachten fungeerden als bron voor het journalistiek onderzoek en met het afluisteren van dat gesprek is inbreuk gemaakt op het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde recht op bronbescherming. De rechtbank oordeelt vervolgens dat deze inbreuk is gerechtvaardigd. De inbreuk heeft ten eerste een grondslag in het nationale recht, want de rechter-commissaris heeft een machtiging verleend voor het opnemen van het gesprek. Ten tweede wordt het opsporen van strafbare feiten door het EHRM erkend als legitiem doel en ten slotte is de inbreuk noodzakelijk in een democratische samenleving. De Staat heeft naar het oordeel van de rechtbank wel onrechtmatig gehandeld door in strijd met artikel 10 EVRM en artikel 126aa lid 2 Sv al vóór de machtiging van de rechter-commissaris het proces-verbaal met het uitgewerkte tapverslag in de procedure te gebruiken. Daarnaast had de Staat de journalisten eerder op de hoogte van het afluisteren kunnen en moeten brengen.
4.13. Tussen partijen is niet in geschil dat de journalisten een reconstructie hebben gemaakt van het Nederlandse hulpmiddelenbeleid ten tijde van de coronapandemie, en in dat kader met [de verdachten] c.s. hebben gesproken. Met het afluisteren van het gesprek is voor de opsporingsautoriteiten duidelijk geworden dat [de verdachten] c.s. als bron voor dit onderzoek fungeerde. Reeds hieruit volgt dat sprake is van een inbreuk op het in artikel 10 lid 1 neergelegde recht op bronbescherming. De omstandigheid dat de journalisten voorafgaand aan het gesprek aan [de verdachten] c.s. hebben beloofd dat het gesprek het karakter van een achtergrondgesprek zou hebben, en de verkregen inlichtingen dus niet herleidbaar zouden worden gepubliceerd, maakt dat niet anders. De bronbescherming omvat namelijk het verzamelen van informatie met het oog op berichtgeving ten behoeve van het publieke debat, ook als publicatie nog niet direct in zicht is maar wel wordt beoogd4. Dat er reeds een strafrechtelijk onderzoek naar [de verdachten] c.s. was ingesteld, en het Openbaar Ministerie volgens haar eigen stellingen niet de bedoeling heeft gehad om een gesprek tussen [de verdachten] c.s. en de journalisten af te luisteren, is evenmin van belang. Uit de uitspraak van het EHRM in [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] t. Duitsland (EHRM 29 juni 2006, app. no. 54394/00) volgt dat ook sprake kan zijn van een inbreuk op het recht op bronbescherming indien de inzet van een opsporingsmiddel er niet op gericht is om de identiteit van de bron van een journalist te achterhalen. Dat de verkregen inlichtingen in een lopende strafrechtelijke procedure (in de woorden van het Openbaar Ministerie als “bijvangst”) zijn verkregen, plaatst het afluisteren van het gesprek, en het uitwerken daarvan in een proces-verbaal, dus niet buiten de reikwijdte van artikel 10 lid 1 EVRM.