Gepubliceerd op donderdag 19 januari 2017
IEF 16531
Rechtbank Overijssel ||
19 jan 2017
Rechtbank Overijssel 19 jan 2017, IEF 16531; ECLI:NL:RBOVE:2017:211 (Stichting LOOP tegen NRC), https://ie-forum.nl/artikelen/onderzoeksjournalistiek-leidt-niet-zelden-tot-indringende-publicaties-getoontzet-in-soms-opgeklopte

Uitspraak ingezonden door Jens van den Brink en Emiel Jurjens, Kennedy Van der Laan.

Onderzoeksjournalistiek leidt niet zelden tot indringende publicaties, getoontzet in soms opgeklopte bewoordingen

Vzr. Rechtbank Overijssel 19 januari 2017, IEF 16531 ; ECLI:NL:RBOVE:2017:211 (Stichting LOOP tegen NRC) Mediarecht. De kop van NRC-artikel “Podologenclub in handen van de Noorse broeders” van het artikel is niet te negatief of onnodig grievend. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat onderzoeksjournalistiek niet zelden leidt tot indringende publicaties, getoonzet in soms opgeklopte en wellicht overdreven bewoordingen met de bedoeling om de conclusies die de onderzoeksjournalist trekt te benadrukken en enigszins uit te vergroten. Voor zover de grenzen van het toelaatbare daarbij niet worden overschreden en het lijdend voorwerp van de publicatie voldoende gelegenheid krijgt om weerwoord te geven, voorziet dit soort journalistiek in een maatschappelijke taak en behoefte die niet snel tot onrechtmatigheid zal leiden. Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid mag echter van een onderzoeksjournalist worden verwacht dat hij in het kader van zijn onderzoek bij voorgenomen artikelen, waarbij beschuldigingen worden geuit, de betrokkene in de gelegenheid stelt zijn of haar eigen visie te geven. Aan het beginsel van hoor en wederhoor is voldoende invullen gegeven. Afwijzing van de gevraagde voorzieningen.

4.1. Inhoudelijk gaat het in deze zaak om een botsing van fundamentele rechten. Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 10 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) aan een ieder het recht op vrijheid van meningsuiting toekomt. Het EHRM ziet de vrijheid van meningsuiting als een essentiële bouwsteen voor een democratische samenleving, waarin de pers de vitale rol van publieke waakhond vervult. Uitingen in de pers mogen om die reden in beginsel ook schokkend, verontrustend of beledigend zijn. De wijze waarop de pers te werk gaat bij de vervulling van zijn functie als “public watchdog”, is in beginsel vrij (journalistieke vrijheid).
Tegenover het recht op vrijheid van meningsuiting van NRC staat in dit geval het recht van LOOP c.s. op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, waaronder begrepen is de bescherming van de eer en goede naam, opdat zij niet te lichtvaardig worden blootgesteld aan onterechte c.q. onjuiste beschuldigingen. Het recht op vrije meningsuiting kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de publicatie een zodanige inbreuk maakt op de eer en goede naam van LOOP c.s., dat die als onrechtmatig kan worden aangemerkt in de zin van artikel 6:162 BW. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat onderzoeksjournalistiek, zoals de onderhavige, niet zelden leidt tot indringende publicaties, getoonzet in soms opgeklopte en wellicht overdreven bewoordingen met de bedoeling om de conclusies die de onderzoeksjournalist trekt te benadrukken en enigszins uit te vergroten. Voor zover de grenzen van het toelaatbare daarbij niet worden overschreden en het lijdend voorwerp van de publicatie voldoende gelegenheid krijgt om weerwoord te geven, voorziet dit soort journalistiek in een maatschappelijke taak en behoefte die niet snel tot onrechtmatigheid zal leiden. Dat de publicatie voor de aangesprokene onaangenaam of zelfs schadelijk kan zijn, is een consequentie die voortvloeit uit de grote ruimte die in een democratische en vrije samenleving als de onze aan de vrijheid van meningsuiting via de pers toekomt.

4.24. Daarnaast is de voorzieningenrechter van oordeel dat NRC in de gegeven omstandigheden voldoende invulling heeft gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat geen recht bestaat op het van tevoren kennis nemen van een voorgenomen artikel, om daarop te kunnen reageren. Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid mag echter van een onderzoeksjournalist worden verwacht dat hij in het kader van zijn onderzoek bij voorgenomen artikelen, waarbij beschuldigingen worden geuit, de betrokkene in de gelegenheid stelt zijn of haar eigen visie te geven. Uit het beschikbare feitenmateriaal blijkt dat NRC telefonisch en per e-mail contact heeft opgenomen met [eiser 4] en [eiser 3] en dat zij daarbij in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op de beschuldigingen. Dat deze reactie vervolgens slechts zeer summier in het artikel is opgenomen, doet hieraan niet af.