Gepubliceerd op woensdag 1 oktober 2025
IEF 22967
Hoge Raad ||
19 okt 1976
Hoge Raad 19 okt 1976, IEF 22967; ECLI:NL:PHR:1976:AC5861 (Tandem tegen Tendum), https://ie-forum.nl/artikelen/p-g-handelsnaam-bescherming-vereist-geen-inschrijving-tandem-verliest-tegen-tendum

P-G: Handelsnaam­bescherming vereist geen inschrijving – Tandem verliest tegen Tendum

Parket bij de Hoge Raad 19 oktober 1976, IEF 22967; ECLI:NL:PHR:1976:AC5861 (Tandem tegen Tendum). In deze zaak bestrijdt Tandem Kommunikatie Konsepten een uitspraak waarin zij werd verboden haar handelsnaam te voeren wegens verwarringsgevaar met de naam Tendum Visuele Kommunikatie. Tandem voerde in cassatie meerdere rechtsklachten aan. Zij stelde onder meer dat Tendum geen onderneming in de zin van de Handelsnaamwet (Hnw) zou zijn, omdat Tendum niet als vennootschap is opgericht, niet staat ingeschreven in het handelsregister en volgens Tandem geen economische eenheid vormt die duurzaam aan het rechtsverkeer deelneemt. Ook meende Tandem dat de bescherming van de Handelsnaamwet alleen zou gelden voor ingeschreven ondernemingen en dat bij de beoordeling van verwarringsgevaar alleen de klantenkring van partijen in aanmerking genomen mag worden, niet andere groepen uit het publiek.

De Procureur-Generaal verwerpt deze argumenten. Hij benadrukt dat voor bescherming onder de Hnw niet vereist is dat een onderneming formeel is opgericht of ingeschreven. Doorslaggevend is of feitelijk een onderneming wordt gedreven: een georganiseerd verband dat duurzaam economische activiteiten ontplooit en daarmee deelneemt aan het rechtsverkeer. De rechtbank mocht op grond van de feiten aannemen dat Tendum aan deze eisen voldeed. Ook maakt de P-G duidelijk dat het begrip “publiek” in artikel 5 Hnw ruim moet worden opgevat: het gaat niet alleen om klanten, maar ook om andere groepen die met de onderneming in aanraking kunnen komen, zoals leveranciers en potentiële werknemers. De P-G adviseert daarom de Hoge Raad om het cassatieberoep van Tandem te verwerpen en het oordeel van de lagere rechter in stand te laten.

Middel IV stelt dat de Rechtbank verzoeksters grief dat verwarring niet te duchten zou zijn ten onrechte van de hand heeft gewezen. Ook dit middel wordt naar mijn mening tevergeefs voorgesteld. De Rechtbank heeft bedoelde grief verworpen op grond van de volgende overwegingen: "Volgens appellante is het terrein waarop partijen werkzaam zijn zò gespecialiseerd, dat geen ingewijde zich in de door partijen gevoerde namen zal vergissen alsmede dat slechts een deskundige kan uitmaken of verwarring door het normalen publiek wel te duchten is. Dit betoog treft geen doel. Beslissend is slechts of de betrokken handelsnaam dok onderscheidend vermogen heeft voor normaal oplettend publiek dat niet tot de categorie behoort waarop de onderneming zich meer in het bijzonder richt, zoals b.v. leveranciers. Nu beide ondernemingen zich bewegen op het terrein van de reclame in de ruime zin, terwijl geïntimeerdes stelling van reeds plaatsgevonden verwarring onvoldoende bestreden is gebleven, is ook deze grief ongegrond". Het middel stelt nu, dat de Rechtbank een onjuist (te ruim) begrip "publiek" heeft gehuldigd door dat begrip uit te breiden tot buitenstaanders zoals leveranciers. Waar het gaat om de bescherming van de "handelsnaam" dient deze bescherming te geschieden binnen de sfeer van de "handel" en moet het publiek in de zin van de handelsnaamwet derhalve zijn het publiek waarop deze handel gericht wordt.

Deze stelling is echter in strijd met de jurisprudentie van Uw Raad zoals blijkt uit H.R. 23 nov. 1951 N.J. 1952-757 waarin is geoordeeld dat het in overeenstemming is met de strekking van art. 5 van de Handelsnaamwet dat onder "publiek" niet alleen worden begrepen mogelijke afnemers, maar ook leveranciers van partijen en eventuele gegadigden naar een dienstbetrekking bij haar. (Zie ook H.R. 6 okt. 1949 N.J. 1949-636, waarin onder publiek ook de aspirant-werknemers van de onderneming worden gerekend). De Rechtbank is derhalve bij haar (feitelijk) oordeel dat bij het publiek verwarring te duchten is niet van een onjuiste opvatting omtrent het begrip publiek uitgegaan.

Geen der voorgestelde middelen gegrond bevindend concludeer ik tot verwerping van het beroep.