Gepubliceerd op maandag 5 november 2018
IEF 18078
Rechtbanken ||
30 okt 2018
Rechtbanken 30 okt 2018, IEF 18078; ECLI:NL:RBAMS:2018: (Een bank in Suriname), https://ie-forum.nl/artikelen/passage-boek-een-bank-in-suriname-miljoenenfraude-wijlen-man-niet-onrechtmatig-door-voldoende-steun

Passage boek "Een bank in Suriname" miljoenenfraude wijlen man niet onrechtmatig door voldoende steun in feiten

Vzr. Rechtbank Amsterdam 30 oktober 2018, IEF 18078; ECLI:NL:RBAMS:2018:7813 (Een bank in Suriname) Mediarecht. Man is omgekomen bij een vliegtuigongeluk. Kort daarna verschenen in diverse Surinaamse media berichten over miljoenenfraude bij de Surinaamsche Bank, waarbij de man betrokken zou zijn. Gedaagde heeft een boek laten uitbrengen met de titel "Een bank in Suriname" waarin is vermeld dat de omgekomen man de bank ruim vier miljoen Amerikaanse dollars hebben ontnomen door te frauderen met creditcards. Eisers, familie van de man, stellen immateriele schade geleden te hebben. De uitlatingen van gedaagde in het boek zouden niet onrechtmatig zijn geweest indien de man nog in leven was. De uitlating vond voldoende steun in de feiten. Weigering gevraagde voorzieningen. 

4.7. (...) Al met al bestond voor de uitlating van [gedaagde] in het boek ten tijde van de publicatie voldoende steun in de feiten. Anders dan [eisers] lijken te veronderstellen, is voor het uiten van beschuldigingen als door [gedaagde] gedaan niet vereist dat [naam 2] voor fraude moet zijn veroordeeld door de (straf)rechter.

4.8. De formulering en inkleding van de uitlating over [naam 2] in het boek is ook overigens niet onnodig grievend. De naam van [naam 2] was al eerder in Surinaamse media in verband gebracht met de credit card fraude. Voor zover in Suriname aan de woorden van [gedaagde] meer gewicht wordt toegekend dan aan de uitlatingen in lokale kranten, hoefde hij zich daarvan niet bewust te zijn en kan hem dat niet worden tegengeworpen.

4.9. Alle voorgaande omstandigheden in aanmerking nemend, zouden de uitlatingen van [gedaagde] in het boek niet onrechtmatig zijn geweest jegens [naam 2] , als hij nog in leven zou zijn geweest. Daarmee is niet voldaan aan de vereisten van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en sub c BW. Op die grond is de vordering dan ook niet toewijsbaar.