Gepubliceerd op woensdag 14 juni 2006
IEF 2193
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Patroonmerk

GvEA EG, 13 juni 2006, zaak T-153/03, Inex & OHIM tegen Wiseman.

Inex maakt op basis van haar beeldmerk (onderste figuur) bezwaar tegen het merkdepot van Wiseman dat bestaat uit een op een koeienhuid gelijkend patroon (bovenste figuur). Zowel de oppositieafdeling van het BHIM als de Kamer van Beroep wijzen de oppositie af wegens gebrek aan overeenstemming.

Ook het Gerecht vindt de merken niet op elkaar lijken aangezien het koeienhuid motief volgens het gerecht voor melkproducten weinig onderscheidend vermogen heeft en dus niet als dominerend bestanddeel kan worden aangemerkt.

“35. Om het onderscheidend vermogen van het enige bestanddeel van een merk te beoordelen, moet worden nagegaan in hoeverre dit bestanddeel geschikt is om de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, als afkomstig van een bepaalde onderneming te identificeren en dus om deze waren of diensten van die van andere ondernemingen te onderscheiden. Bij deze beoordeling dient met name rekening te worden gehouden met de eigenschappen die het betrokken bestanddeel van huis uit bezit, voor het beantwoorden van de vraag of het al dan niet de waren of diensten waarvoor het merk is ingeschreven, beschrijft (zie mutatis mutandis arrest Lloyd Schuhfabrik Meyer, reeds aangehaald, punten 22 en 23).

36. Gelet op de betrokken waren heeft het koeienhuidmotief in casu geen sterk onderscheidend vermogen, aangezien dit bestanddeel voor deze waren sterk allusief is. Dit motief verwijst namelijk naar koeien, dieren die bekend zijn om hun melkproductie, en vormt voor de aanduiding van melk en melkproducten een weinig suggestief bestanddeel.”

Volgens het Gerecht volstaat voor overeenstemming van merken niet, dat een sterke visuele indruk makend bestanddeel van een samengesteld teken gelijk is aan of overeenstemt met het enige bestanddeel van een ander teken, aangezien de vergelijking tussen de merken dient te berusten op de totaalindruk die deze oproepen, en daarbij met name rekening moet worden gehouden met het onderscheidend vermogen van de bestanddelen ervan met betrekking tot de betrokken waren of diensten.

Lees het vonnis hier.