Gepubliceerd op vrijdag 27 juli 2007
IEF 4432
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Procedure ten principale

sib.gifVoorzieningenrechter Rechtbank Den Haag, 25 juli 2007, Rolnummer KG ZA 07-623, Abbott Laboratories  tegen Teva Pharmaceuticals Europe et al.

Belangwekkend vonnis over de vraag wat moet worden beschouwd als een “eis in hoofdzaak” bij de toepassing van artikelen 1019 ev. 700 lid 3 Rv.

Abbott GmbH & Co KG (geen partij bij de procedure) is houder van een Europees octrooi en een aanvullend beschermingscertificaat dat ziet op de tweede medische indicatie van een specifieke vorm van de stof sibutramine voor de behandeling van overgewicht. In het kader van een (volgens Abbott) dreigende inbreuk door Teva op dit octrooi, heeft Abbott op grond van de artikelen 1019b, 1019c, 1019d jo. 700 en 709 Rv conservatoir bewijsbeslag gelegd onder Teva. Daarbij zijn onder meer digitale kopieën van diverse documenten afkomstig van de servers van Teva in bewaring genomen. 

Abbott vordert in conventie inzage in en afschrift van de documenten die door de gerechtelijke bewaarder in bewaring zijn genomen op grond van artikel 1019a jo. 843as Rv. In reconventie vordert Teva onmiddellijke opheffing van de beslagen en diverse nevenvorderingen.

De voorzieningenrechter maakt om korte metten met de beslagen van Abbott.

De beslagen zijn volgens de voorzieningenrechter onrechtmatig, primair omdat Abbott in de verzoekschriften voor de verloven tot beslag heeft nagelaten te vermelden dat zij optrad als gevolmachtigde van de octrooihouder Abbott GmbH & Co KG.

Ook op andere gronden kunnen de beslagen niet in stand blijven. Ofschoon de drempel voor het toestaan van de conservatoire bewijsmaatregelen in artikel 1019 e.v. Rv volgens de voorzieningenrechter lager dient te worden gelegd dan de aannemelijkheid van de (dreiging tot) inbreuk in en kortgeding procedure, is aan deze lagere drempel niet voldaan. Abbott heeft onvoldoende bewijs overgelegd van mogelijke inbreuk door Teva.

Als derde reden dat de beslagen dienen te worden opgeheven overweegt de voorzieningenrechter dat Abbott niet tijdig een procedure ten principale heeft aangevangen. De vorderingen van Abbott in conventie zijn om niet te beschouwen als een “hoofdzaak” in de zin van artikelen 1019 ev. jo. 700 lid 3 Rv. In de eerste plaats, omdat deze artikelen volgens de voorzieningenrechter aldus dienen te worden uitgelegd “dat een inbreukprocedure bedoeld is als “hoofdzaak” en niet slechts een procedure volgens artikelen 1019a jo. 843a Rv, zoals in conventie in dit kort geding is ingesteld (…)”.

In de twee plaats had deze inbreukprocedure, gelet op artikel 50 lid 6 TRIPs een bodemprocedure, en geen kortgeding moet zijn. De voorzieningenrechter overweegt in dit kader (r.o. 5.7):

De voorzieningenrechter laat nog daar dat artikel 1019i Rv voorschrijft dat binnen redelijke termijn een hoofdzaak wordt aangevangen als bedoeld in artikel 50 lid 6 TRIPs. Hoewel voor een gewoon conservatoir beslag een kortgedingprocedure een eis in de hoofdzaak kan vormen, kan dit niet gelden voor de onderhavige (bewijs)beslagen. Volgens jurisprudentie van het HvJ EG (16 juni 1998, C-53/96, Hermès) immers dient het Nederlandse kortgeding zelf reeds te worden beschouwd als een voorlopige maatregel in de zin van 50 TRIPs, waarmee niet zou stroken indien datzelfde kortgeding in het kader van de beslaglegging zou worden beschouwd als een procedure ter beslissing ten principale in de zin van datzelfde artikel. Nu Abbott geen bodemprocedure is gestart binnen de termijn die de verlofrechters hebben bepaald (voor zover dit al als een termijn in de zin van 50 lid 6 TRIPs moet worden gezien) noch binnen de termijn van 31 kalenderdagen dan wel 20 werkdagen als genoemd in 50 lid 6 TRIPs, en nu Teva e.a. hebben verzocht om opheffing van de beslagen, valt ook om die reden het doek voor de gelegde beslagen.”

De vorderingen Abbott worden afgewezen. De vorderingen van Teva in reconventie worden toegewezen, onder veroordeling van Abbott in de proceskosten van Teva van in totaal 91.993,00 Euro, waarbij een rol speelt dat Abbott zelf 132.000 Euro aan advocaatkosten had gevorderd en de advocaatkosten van Teva door Abbott niet zijn betwist. Abbott zal ook niet blij zijn met de dwangsom van 75.000 Euro per dag die is verbonden aan de diverse bevelen  in reconventie. 

Lees het vonnis hier.