Gepubliceerd op woensdag 18 mei 2011
IEF 9673
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Rechtbank 's-Gravenhage 18 mei 2011 HA ZA 10-3321 (Rademaker B.V. tegen Fritsch GmbH)

Dwarsrollers en hulpverzoeken

Rechtbank 's-Gravenhage 18 mei 2011 HA ZA 10-3321 (Rademaker B.V. tegen Fritsch GmbH)

met gelijktijdige dank aan Peter Claassen en Eliëtte Vaal, AKD advocaten & notarissen

Octrooirecht. Rademaker en fritsch houden zich bezig met ontwerpen en bouwen van bakkerijmachines. Rademaker vordert nietigverklaring van het Nederlandse deel van EP 255, met veroordeling van Fritsch in de proceskosten overeenkomstig artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Aan haar vordering legt Rademaker ten grondslag dat EP 255 niet inventief is. Vorderingen toegewezen. Het betoog van Rademaker dat de in EP 255 geclaimde uitvinding op voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek, slaagt. Dat zal hierna worden toegelicht aan de hand van de zogeheten problem-and-solution-approach die beide partijen ook hebben gehanteerd in hun argumentatie.  Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het betoog dat ook het hulpverzoek niet inventief is, slaagt. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat een octrooi dat geen probleem oplost, niet kan beschikken over de vereiste inventiviteit.

4.16. Het verweer van Fritsch dat de in EP 225 geclaimde uitvinding niet voor de hand ligt omdat de vakman op grond van ervaringsregels “in beginsel” zou kiezen voor de toepassing van een ketting en tandheugel in een dwarsrolinrichting, moet worden gepasseerd. Fritsch heeft niet gesteld dat die ervaringsregels de vakman ervan zouden hebben weerhouden om tandriemen toe te passen als hij daartoe wordt aangezet door het probleem met het onderhoud van de ketting en tandheugel. Voor zover Fritsch dat wel bedoeld heeft te stellen, moet die stelling worden verworpen omdat Rademaker gemotiveerd heeft bestreden dat de genoemde ervaringsregels wegwijzen van toepassing van tandriemen in een dwarsrolinrichting zoals de Dwarsroller 1979 en Fritsch daar niet op heeft gereageerd.

4.21. Fritsch heeft niet steekhoudend weersproken dat haar weergave van het krachtenspel inderdaad incompleet is. Fritsch heeft alleen aangevoerd dat ook in dat geval er ten gevolge van onder meer wrijving een kracht op de deegroller zal werken in de richting tegengesteld aan de richting van voortbeweging (de rechte rode pijl). Dat mag zo zijn, maar laat onverlet dat er ook een kracht op de roller werkt ten gevolge van de aandrijving van de deegroller. Die kracht beweegt de deegroller voort en trekt samen de voorstuwende kracht van het aandrijfmechanisme (15) (rechte blauwe pijl) de slede voort. Fritsch heeft niet gesteld, laat staan voldoende toegelicht dat ook als die kracht wordt meegenomen, het gestelde voordeel ten opzichte van de stand van de techniek (minder wrikkende draaibelasting bij de lineaire geleiding) zich voordoet.

4.22. Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het betoog dat ook het hulpverzoek niet inventief is, slaagt. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat een octrooi dat geen probleem oplost, niet kan beschikken over de vereiste inventiviteit.

Lees het vonnis hier (pdf)