16 apr 2025
Rechtbank stelt inbreuken van de Biotensor I & II op het auteursrecht Biosensor vast, maar wijst boete niet toe

Rb. Den Haag 16 april 2025, IEF 22661; ECLI:NL:RBDHA:2025:6146 (Eiser tegen gedaagde). Eiser, sinds 1995 actief in de handel van gezondheidsproducten, ontwierp rond 2000 de Biosensor: een energetisch meetinstrument waarmee gebruikers (onbewuste) emoties kunnen waarnemen en leren met die emoties om te gaan. Gedaagde is een spiritueel opleidingsinstituut dat onder meer de workshop ‘biotensor’ verzorgt, waarbij deelnemers een biotensor kunnen aanschaffen. Tot 2022 verkocht gedaagde uitsluitend de Biosensor van eiser. Daarna ontwikkelde zij haar eigen model (de Biotensor I) en bracht deze op de markt. Eiser verzocht gedaagde de verkoop van de Biotensor I te staken. Eerst weigerde gedaagde dit, omdat zij deze is gaan ontwikkelen met ander materiaal en aangepaste uitvoering wegens klachten op de Biosensor van eiser. Nadat eiser aankondigde een kort geding te starten, ondertekende gedaagde een onthoudingsverklaring waarin zij bevestigde de verkoop van de Biotensor I te staken op straffe van een boete. Een jaar later bracht gedaagde een nieuwe versie uit: de Biotensor II. Gedaagde betwist dat daarmee sprake is van auteursrechtinbreuken of slaafse nabootsing, en dat zij daardoor geen boete is verschuldigd op grond van de onthoudingsverklaring.
De rechtbank beoordeelt eerst of de Biosensor auteursrechtelijk beschermd is. De rechtbank oordeelt dat aan de twee voorwaarden voor een auteursrechtelijk beschermd werk is voldaan: de vormgeving van het handvat, de steel, de kop en het verbindingsstuk getuigen van creatieve keuzes, en het ontwerp is objectief identificeerbaar. Het verweer van gedaagde dat de vormgeving volledig technisch bepaald zou zijn, wordt verworpen. Gedaagde heeft niet onderbouwd dat alle vormgevingselementen technisch bepaald zijn en daarmee geen ruimte is voor creatieve keuzes. Bovendien toont eiser met voorbeelden van alternatieve biotensoren dat haar vormgevingskeuzes niet de enige manier zijn en dus niet technisch noodzakelijk is. De elementen behoren daarom niet tot het technisch gemeengoed en er is voldoende ruimte geweest voor creatieve keuzes. Zelfs indien onderdelen afzonderlijk niet beschermwaardig zouden zijn, kan de combinatie daarvan toch auteursrechtelijke bescherming genieten, mits die een persoonlijke stempel van de maker draagt. Dat is hier het geval is. Gedaagde heeft verder niet onderbouwd dat de door haar genoemde alternatieve biotensoren al op de markt waren in 2000, toen de Biosensor werd geïntroduceerd. Ten aanzien van de Biotensor I oordeelt de rechtbank dat deze alle kenmerkende vormgevingselementen van de Biosensor bevat. Dit is door gedaagde ook niet betwist. De Biotensor I vormt daarmee een ongeoorloofde verveelvoudiging van de Biosensor. Wat betreft de Biotensor II oordeelt de rechtbank dat de door gedaagde genoemde verschillen, met name gelegen in de vormgeving van het handvat, van ondergeschikte aard zijn en dat de totaalindruk gelijk blijft aan die van de Biosensor. Ook de Biotensor II levert daarmee een auteursrecht inbreuk op. De vraag of sprake is van slaafse nabootsing wordt daarom niet beantwoord.
De rechtbank oordeelt tenslotte dat de onthoudingsverklaring alleen ziet op de Biotensor I. De Biotensor II was op dat moment nog niet ontwikkeld en eiser heeft geen omstandigheid aangevoerd waaruit blijkt dat zij redelijkerwijs mocht verwachten dat de verklaring ook daarop betrekking had. Het boetebeding in de onthoudingsverklaring kan dan ook niet zodanig worden opgerekt dat het ook andere producten omvat. Niet is gebleken dat gedaagde na onderteking van de verklaring de Biotensor I opnieuw heeft verhandeld. Omdat de Biotensor II qua vormgeving op meerdere punten afwijkt van de Biotensor I, levert de verhandeling daarvan geen schending van de onthoudingsverklaring op. Gedaagde is daarom geen boete verschuldigd. Deze vordering wordt afgewezen, net als de vordering tot verklaring voor recht wegens onvoldoende duidelijk belang. De rechtbank wijst het inbreukverbod, de vernietigingsvordering en de vordering tot schadevergoeding met betrekking tot de Biotensoren I en II toe.
4.11. Dat [eisende partij] bij de kenmerkend geachte elementen van de Biotensor wel creatieve keuzes heeft gemaakt, blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit de hiervoor in 4.5 genoemde kenmerkende eigenschappen van de verschillende elementen van de Biosensor. Daarbij komt dat de rechtbank niet is gebleken dat al deze elementen – vanwege hun technische bepaaldheid – 'gemeengoed' zouden zijn bij biotensoren, zoals [handelsnaam 2] heeft betoogd. De door beide partijen overgelegde voorbeelden van alternatieve biotensoren – waarvan hiervoor een selectie is getoond – laten immers tal van biotensoren zien waarin ofwel bepaalde kenmerkend geachte elementen van de Biosensor in het geheel niet voorkomen (zoals de spiraal of het verbindingsstuk) ofwel deze (duidelijk) anders zijn vormgegeven (zoals de kop of het handvat).
4.13. Ten aanzien van de door [handelsnaam 2] ingenomen stelling dat de relevante vormgevingselementen van de Biosensor al worden toegepast door andere aanbieders van biotensoren, geldt het volgende. Bij de beoordeling van de vraag of aan het oorspronkelijkheidsvereiste is voldaan, dient rekening gehouden te worden met de elementen zoals die bestonden op het tijdstip waarop het voorwerp werd ontworpen, ongeacht de factoren die na de creatie van het werk en los ervan zijn ontstaan. Hierdoor zijn enkel relevant (de vormgevingselementen van) andere biotensoren zoals die bestonden op het moment dat [eisende partij] de Biosensor in of omstreeks het jaar 2000 heeft ontworpen. [handelsnaam 2] heeft niet (gemotiveerd) betoogd dat de door haar genoemde andere biotensoren (waarvan een aantal in 4.8 hiervoor is weergeven), althans elementen daarvan, al op de markt waren op het moment dat de Biosensor werd ontworpen (en in de handel werd gebracht). Reeds daarom gaat de rechtbank voorbij aan het betoog van [handelsnaam 2] op dit punt.
4.30. Uit het voorgaande volgt dat de onthoudingsverklaring slechts ziet op de Biotensor I. Gesteld noch gebleken is dat [handelsnaam 2] na het afgeven van de onthoudingsverklaring de Biotensor I heeft verhandeld. Het enkele feit dat zij een exemplaar van de Biotensor I in haar bezit heeft gehouden maakt, anders dan [handelsnaam 1] tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, niet dat zij de onthoudingsverklaring heeft geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder zich houden van één exemplaar (of enkele exemplaren) van de Biotensor I – mede met het doel om die biotensor in deze procedure als bewijsstuk te kunnen tonen, zo heeft [handelsnaam 2] ter zitting onweersproken toegelicht – niet gelden als een handeling die is gericht op het vermarkten van de Biotensor I zoals bedoeld in de onthoudingsverklaring.