Gepubliceerd op woensdag 27 januari 2021
IEF 19731
Rechtbank Noord-Nederland ||
8 jul 2020
Rechtbank Noord-Nederland 8 jul 2020, IEF 19731; ECLI:NL:RBNNE:2020:2398 (MSAR tegen Beheer), https://ie-forum.nl/artikelen/rechtbank-verklaart-zich-onbevoegd

Rechtbank verklaart zich onbevoegd

Rechtbank Noord-Nederland 8 juli 2020, IEF 19731; ECLI:NL:RBNNE:2020:2398 (MSAR tegen Beheer) Bevoegdheidsincident. MSAR stelt dat D c.s. inbreuk maakt op de intellectuele eigendomsrechten die verband houden met het teken 'D' en haar eer en goede naam en dat D het Beneluxmerk en de Uniemerkaanvraag voor het woordmerk 'D' te kwader trouw heeft gedeponeerd. D c.s. vordert onder meer dat alle intellectuele eigendomsrechten van de naam en het teken 'D' berusten bij A Beheer en C Beheer en dat MSAR inbreuk heeft gemaakt op dit recht alsmede om de doorhaling te bevelen van de inbreukmakende merken van MSAR.

Rechtbank Noord-Nederland verklaart zich onbevoegd van de vordering in reconventie kennis te nemen voor zover deze vordering ziet op de nietigheid van Uniemerken van gedaagde en de doorhaling van deze Uniemerken. Op grond van artikelen 123 lid 1, 124 onder a en 125 lid 1 van de Verordening (EU) nr. 2017/1001 van het Europees parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (UMVo) in verbinding met artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-verordening inzake het Gemeenschapsmerk is de rechtbank Den Haag exclusief bevoegd daarvan kennis te nemen. Vanwege verknochtheid van de vorderingen van partijen wordt de zaak zowel in conventie als in reconventie verwezen naar de rechtbank Den Haag. Hetzelfde geldt voor de overige incidenten.

5.7.
De vorderingen in conventie die betrekking hebben op de Uniemerkaanvraag van [G] behoren naar het oordeel van de rechtbank echter niet tot de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Den Haag. Geen van deze vorderingen is namelijk gegrond op de stelling dat sprake is van een (dreigende) inbreuk op Uniemerken van MSAR. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een vordering als bedoeld in artikel 124 UMVo en de Uitvoeringswet waarover de rechtbank Den Haag zou moeten oordelen. Aan de voorwaarde die is verbonden aan de voorwaardelijke eiswijziging van MSAR is daarom niet voldaan.

5.8.
MSAR kan niet gevolgd worden in haar standpunt dat, nu de rechtbank relatief bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen die geen betrekking hebben op een Uniemerk, de rechtbank vanwege de verknochtheid van alle vorderingen bevoegd zou zijn kennis te nemen van het volledige geschil. De exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Den Haag om te oordelen over enkele van de vorderingen, kan niet op grond van verknochtheid van de vorderingen opzij worden gezet. Wel zou als sprake is van verknochtheid van de vorderingen het hele geschil kunnen worden verwezen naar de rechtbank Den Haag, die exclusief bevoegd is over enkele van de vorderingen te oordelen. Naar het oordeel van de rechtbank doet die situatie zich hier voor. Gelet op het feit dat de vorderingen grotendeels betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex en dezelfde juridische geschilpunten zijn de ingestelde vorderingen zodanig verknocht, dat een gezamenlijke behandeling en berechting van de vorderingen uit doelmatigheids-overwegingen en ter voorkoming van tegenstrijdige beslissingen is aangewezen. De hoofdzaak zal daarom zowel in conventie als in reconventie in de stand waarin deze zich bevindt worden verwezen naar de rechtbank Den Haag.

5.9.
Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de primaire incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring van MSAR en de subsidiaire incidentele vordering om het [D] c.s. toe te staan om Oxbridge, [H] , [I] en [J] op te (laten) roepen ex artikel 118 Rv in de hoofdzaak in conventie en in reconventie. Deze incidenten zullen eveneens worden verwezen naar de rechtbank Den Haag in de stand waarin deze zich bevinden.