22 feb 2023
Kopieer citeerwijze ||
partij A B.V., tegen partij B 1 B.V., partij B 2 B.V., partij B 3
Rechtbank wijst meeste vorderingen af en kent gedeeltelijke inzage toe in geschil over concurrentie bij schroeffunderingen
Rb. Overijssel 22 februari 2023, IEF 22548; ECLI:NL:RBOVE:2023:5383 (partij A tegen partij B). De rechtbank oordeelt over een geschil tussen partij A en partij B, die jarenlang hebben samengewerkt in de verkoop van schroeffunderingen. Partijen hebben meerdere overeenkomsten gesloten. In deze procedure vordert partij A verklaringen voor recht, een verbod op het gebruik van bedrijfsgeheimen en knowhow, afgifte van gegevens over GS-fundamenten en afdracht van winst. Daarnaast vordert partij A inzage in bepaalde stukken, deels op basis van een eerder bewijsbeslag. De rechtbank beoordeelt allereerst de vraag of partij B wanprestatie heeft gepleegd door tijdens de looptijd van de samenwerking een concurrerend product te ontwikkelen en aan te bieden. De samenwerkingsovereenkomst bevat geen expliciet concurrentieverbod en laat nevenactiviteiten toe. De rechtbank overweegt dat uit de overeenkomst niet volgt dat partij B werd verboden om tijdens de looptijd van de overeenkomst concurrerende activiteiten te ontplooien, maar ook dat er geen absoluut concurrentieverbod was overeengekomen. Concurrerende activiteiten leveren daarom niet zonder meer een toerekenbare tekortkoming op.
Vervolgens beoordeelt de rechtbank of sprake is van onrechtmatig handelen. De rechtbank overweegt dat voorbereidingen voor een eigen onderneming na beëindiging van een samenwerking in beginsel niet onrechtmatig zijn. Dit kan anders zijn wanneer partij B zich actief richt op klanten van partij A en hen probeert over te halen om niet langer het product van partij A af te nemen, maar over te stappen naar het eigen product van partij B. De rechtbank houdt de beslissing over dit punt aan, omdat nog onvoldoende duidelijk is of sprake is van een handelwijze die onrechtmatig moet worden geacht. De rechtbank verwerpt de stelling van partij A dat partij B onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van een rekenmethodiek die door partij A is ontwikkeld. Uit de overgelegde deskundigenverklaring blijkt dat sprake is van een rekenmethodiek waarbij gebruik wordt gemaakt van standaard rekenprogrammatuur en dat er geen sprake is van het gebruik van software of andere gegevens die aan partij A toebehoren. De rechtbank oordeelt daarom dat deze stelling door partij A onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast wijst de rechtbank de vorderingen op basis van auteursrechten, handelsnaamrechten en de Wet bescherming bedrijfsgeheimen af, omdat partij A niet concreet heeft onderbouwd welke rechten zijn geschonden en op basis van welke feiten deze claims berusten.
Ten aanzien van de vordering tot inzage maakt de rechtbank een onderscheid tussen stukken die vallen onder de samenwerkingsovereenkomst en overige stukken. De rechtbank oordeelt dat partij A op basis van de overeenkomst een rechtmatig belang heeft bij inzage in bepaalde stukken, waaronder correspondentie over aanvragen en offertes voor HKV-schroeffundamenten. De inzagevordering wordt voor dit deel toegewezen. De vordering tot bredere inzage wordt afgewezen, omdat onvoldoende is onderbouwd dat partij A daarbij een rechtmatig belang heeft. In de hoofdzaak houdt de rechtbank alle verdere beslissingen aan in afwachting van de uitkomst van de inzageprocedure. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere uitlatingen door partijen. Tot slot veroordeelt de rechtbank partij B tot betaling van proceskosten.
4.8. De rechtbank is van oordeel dat [partij B] niet concreet heeft aangevoerd dat partijen bij de onderhandelingen over artikel 1 lid 2 over concurrerende activiteiten hebben gesproken. De stelling dat [partij B 3] bij e-mail van 20 november 2020 [naam 1] erop heeft gewezen dat hij met zijn eigen fundament bezig was is daartoe niet voldoende. De context van deze e-mail, ruim twee maanden voor de ondertekening van de overeenkomst, was immers een geheel andere dan de onderhandelingen over de inhoud van de overeenkomst. Bovendien kan de opmerking van [partij B 3] in die mail eerder worden opgevat als een aankondiging van een voornemen voor het geval partijen niet tot overeenstemming zullen komen, dan een aankondiging dat [partij B 3] zijn GS fundament al bijna gereed heeft en ook bij voortzetting van de samenwerking op de markt zal willen brengen. [partij B] heeft evenmin de schriftelijke verklaringen van [naam 17] en [naam 18] gemotiveerd weersproken. Deze adviseurs van [partij A] verklaren beide dat tijdens de onderhandelingen specifiek is besproken dat [partij B 1] zijn eigen bestaande product, te weten geluidsschermen, mocht blijven vermarkten. [naam 18] legt daarbij ook een link naar artikel 1 lid 2. [naam 17] verklaart daarnaast ook dat naar zijn mening is gesproken over een exclusieve samenwerking ten aanzien van de HKV-schroeffundering. Hij en [naam 18] verklaren echter niet dat uitdrukkelijk overeengekomen is dat [partij B 1] geen concurrerende activiteiten mocht ontplooien. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat uit de overeenkomst niet voortvloeit dat het [partij B 1] was toegestaan om tijdens de looptijd van de overeenkomst concurrerende activiteiten te ontplooien. Evenmin kan uit de overeenkomst een absoluut concurrentieverbod worden afgeleid. Concurrerende activiteiten leveren daarom niet zonder meer een toerekenbare tekortkoming van [partij B 1] in de nakoming van haar verbintenissen uit de overeenkomst op.
4.11. [partij B] kan niet worden verweten tijdens de overeenkomst voorbereidingen te hebben getroffen voor een na het einde van de overeenkomst op te starten eigen bedrijf. Voorbereidingshandelingen brengen in het algemeen immers geen schade toe omdat deze de omzet van de werkgever/opdrachtgever niet direct raken. Onder voorbereidingen kan niet worden verstaan de situatie waarin klanten van de opdrachtgever [partij A] zich melden bij de exclusieve verkoper van [partij A] , te weten [partij B 1] ( [partij B 3] ), en [partij B 1] deze aanvraag niet door leidt aan [partij A] , maar deze, eventueel met behulp van vertrouwelijke bedrijfsgegevens, gebruikt om de klant ervan te overtuigen om geen HKV-fundamenten maar GS-fundamenten aan te schaffen. Dit wordt door [partij A] gesteld en door [partij B 1] weersproken. Indien deze door [partij A] gestelde handelwijze zal komen vast te staan is van voorbereidingshandelingen geen sprake. Relevant daarbij is ook dat de overeenkomst in beginsel nog tot januari 2024 zou doorlopen, met een optie voor twee jaar langer. Van voorbereidingen is evenmin sprake als projecten, waarvan aannemelijk was dat die aan [partij A] zouden worden gegund, als pilot worden gebruikt voor proeven ten aanzien van de GS-fundamenten. In de hiervoor omschreven situaties wordt [partij A] door de handelwijze immers direct in haar omzet geraakt.