Gepubliceerd op donderdag 27 februari 2025
IEF 22568
Rechtbank Den Haag ||
19 feb 2025
Rechtbank Den Haag 19 feb 2025, IEF 22568; ECLI:NL:RBDHA:2025:2637 (Montis tegen de Staat), https://ie-forum.nl/artikelen/rechtsstrijd-rond-auteursrecht-montis-stoelen-rechtbank-oordeelt-dat-de-arresten-geen-onrechtmatige-rechtspraak-zijn

Rechtsstrijd rond auteursrecht Montis-stoelen: rechtbank oordeelt dat de arresten geen onrechtmatige rechtspraak zijn

Rb. Den Haag 19 februari 2025, IEF 22568; ECLI:NL:RBDHA:2025:2637 (Montis tegen de Staat). Montis, een meubelproducent, liet in 1988 modellen registreren voor de fauteuil Charly en de eetkamerstoel Chaplin, ontworpen door [naam]. In 1990 droeg hij zijn rechten over aan Montis. Later ontstond een conflict met meubelketen [bedrijfsnaam], die een soortgelijke stoel verkocht. Montis spande een rechtszaak aan, maar verloor deze in het Montis I-arrest. Het auteursrecht op de stoelen was vervallen, omdat Montis bij afloop van haar modelbescherming geen instandhoudingsverklaring had ingediend. In het Montis II-arrest stelde Montis dat Duitsland het land van oorsprong was, waardoor de Berner Conventie (BC) zou gelden en het auteursrecht niet vervallen zou zijn. Het hof gaf Montis gelijk, maar na cassatie oordeelde de Hoge Raad dat het auteursrecht toch was vervallen. Wel vroeg de Hoge Raad het Benelux-Gerechtshof of de wetswijziging van 2003 het auteursrecht had kunnen laten herleven. Het BenGH oordeelde van niet.  

In het Montis III-arrest vroeg Montis de Hoge Raad om zijn oordeel te herzien, verwijzend naar een uitspraak van het HvJEU. In 2020 bevestigde de Hoge Raad zijn eerdere beslissing en sloot de zaak definitief. Montis stelt nu dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door de uitspraken van de Hoge Raad, die volgens Montis in strijd waren met de BC en de Grondwet. Hierdoor zou Montis schade hebben geleden door de verkoop van look-a-likes. De Staat betwist deze claims en vraagt de rechter de vorderingen af te wijzen en Montis in de proceskosten te veroordelen. Volgens de Staat heeft Montis geen belang bij haar vordering, omdat niet is aangetoond dat zij schade heeft geleden. Ook is het niet vast komen te staan dat Duitsland het land van oorsprong is, waardoor de BC mogelijk niet van toepassing is.

De rechtbank bevestigt dat er geen definitieve uitspraak is gedaan over Duitsland als land van oorsprong, noch in de eerdere rechtszaak tegen [bedrijfsnaam], noch in deze procedure. Dit betekent dat de BC niet automatisch van toepassing is, en dat de kern van Montis’ verwijt – dat de Staat de BC verkeerd heeft geïnterpreteerd – geen juridische basis heeft. De kern van het verwijt van Montis dat de Staat onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld is gelegen in de (toepasselijkheid van) de BC. Omdat niet is vastgesteld dat de BC in deze zaak van toepassing is, kan ook niet worden vastgesteld of Montis schade heeft geleden door onrechtmatige rechtspraak of wetgeving. Hierdoor ontbreekt het vereiste belang bij haar vordering, en wijst de rechtbank zowel de verklaring voor recht als de schadevergoeding af. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat als Montis wel voldoende belang zou hebben, er geen sprake is van onrechtmatige rechtspraak. Montis beroept zich in dit kader op het Köbler-arrest. De Staat stelt dat dit niet van toepassing is, omdat de BC geen Unierecht is, en verwijst naar het Jan Luyken-arrest, dat striktere eisen stelt voor aansprakelijkheid. De rechtbank volgt ook de Jan Luyken-maatstaf. Dat de Hoge Raad de BC verkeerd zou hebben uitgelegd, levert vervolgens volgens de rechtbank geen reden voor aansprakelijkheid. Alle vorderingen van Montis worden afgewezen.

4.8. De kern van het verwijt van Montis dat de Staat onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld is gelegen in de (toepasselijkheid van) de BC, namelijk dat de Hoge Raad de bepalingen van de BC verkeerd heeft geïnterpreteerd (in het kader van onrechtmatige rechtspraak) en dat artikel 21 lid 3 (oud) BTMW strijdig was met de BC (in het kader van onrechtmatige wetgeving). Nu echter niet is komen vast te staan dat de BC in het onderhavige geval van toepassing is, heeft Montis naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende belang bij de door haar gevorderde verklaring voor recht. Immers, zelfs al zou de rechtbank tot het oordeel komen dat sprake is van onrechtmatige rechtspraak en/of wetgeving op de wijze zoals door Montis betoogd, dan staat onder de huidige omstandigheden niet vast of een dergelijk oordeel ook zou raken aan de situatie van Montis. Evenmin kan dus worden vastgesteld of Montis als gevolg van onrechtmatige rechtspraak en/of wetgeving mogelijk schade heeft geleden. Daarmee is de mogelijkheid van door Montis geleden schade niet aannemelijk geworden.

4.9. Dit alles leidt ertoe dat de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht zal afwijzen vanwege een gebrek aan voldoende belang en dat, in het verlengde daarvan, eveneens de vordering tot vergoeding door de Staat van de door Montis geleden schade zal worden afgewezen. De rechtbank begrijpt dat dit voor Montis een wrange uitkomst is, ook gezien haar terechte opmerking dat het na het Montis III-arrest alsnog voldoen aan de bewijsopdracht van het hof 's-Hertogenbosch weinig zinvol zou zijn geweest, gelet op het oordeel van de Hoge Raad in de Montis II- en Montis III-arresten. Dat neemt echter niet weg dat de rechtbank, bij de beoordeling van de vorderingen die nu aan haar voorliggen, moet uitgaan van de (rechts)feiten zoals die in de bodemprocedure van de zaak Montis/ [bedrijfsnaam] en in de onderhavige procedure zijn komen vast te staan.