Gepubliceerd op donderdag 16 september 2021
IEF 20188
Rechtbank Rotterdam ||
25 aug 2021
Rechtbank Rotterdam 25 aug 2021, IEF 20188; ECLI:NL:RBROT:2021:8977 (Bollywood), https://ie-forum.nl/artikelen/schadestaatprocedure-na-inbreuk-auteursrechten-bollywoodfilms

Schadestaatprocedure na inbreuk auteursrechten Bollywoodfilms

Rechtbank Rotterdam 25 augustus 2021, IEF 20188; ECLI:NL:RBROT:2021:8977 (Bollywoodfilms) Eiser exploiteert als eenmanszaak geluids- en beelddragers van Indiase Bollywoodfilms in onder meer Nederland. Gedaagde exploiteert een winkel in Rotterdam waarin naast snuisterijen onder meer ook cd’s, dvd's en films worden verkocht. Gedaagde importeert de producten zelf. In deze schadestaatprocedure is de rechtbank gebonden aan de eindbeslissingen die in de hoofdprocedure zijn genomen. Dit betekent dat in deze procedure als uitgangspunt geldt dat de deurwaarder op 27 maart 2008 bij gedaagde één dvd met de film getiteld LMKK (parallel import) en één dvd met de film getiteld SSI (namaak) heeft gekocht, dat gedaagde door de verkoop van deze dvd’s inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten die eiser heeft met betrekking tot deze films en dat het aannemelijk is dat eiser door het handelen van gedaagde schade heeft geleden. De geschatte gederfde winst bedraagt € 76,00. Gedaagde moet deze schade aan eiser vergoeden.

4.11. Dit betekent dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat [gedaagde] het door [eiser] gestelde aantal, van ongeveer 18.000, illegale dvd’s heeft verkocht. [eiser] heeft geen feiten gesteld – naast het hiervoor besproken rapport van [schade auditorbedrijf] – die dat aantal rechtvaardigen. Zoals hierboven is overwogen kan er ook niet van worden uit gegaan dat [gedaagde] slechts twee illegale dvd’s heeft verkocht. De rechtbank zal de schade daarom zelf schatten, waarbij zij zoveel mogelijk aansluit bij de handelshistorie tussen partijen. Daarvoor is aanleiding omdat [gedaagde] gedurende de twee jaar voordat de inbreuk werd vastgesteld daadwerkelijk dvd’s bij [eiser] heeft ingekocht en niet in het jaar van de inbreuk. De rechtbank hanteert de volgende uitgangspunten:

a. a) partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] in de jaren 2006 en 2007 dvd’s heeft ingekocht bij [eiser] conform de door [gedaagde] overgelegde facturen (producties 2 en 3). Dat zijn andere titels dan LMKK en SSI. Het gaat in totaal om 163 dvd’s en gemiddeld 23 dvd’s per titel;

b) partijen zijn het eens met de aanname van [schade auditorbedrijf] dat de looptijd van de verkoop van de films 3 jaar is (vgl. ook het door [gedaagde] als productie 12 in het geding gebrachte vonnis ECLI:NL:RBDHA:2017:1418);

c) partijen zijn het er ook over eens dat de afzetcurve van de films normalerwijs in het eerste jaar 100%, in het tweede jaar 50% en in het derde jaar 15% is (vgl. productie 12 van [gedaagde] );

d) [gedaagde] heeft de door [schade auditorbedrijf] genoemde winstmarge van 67% gemotiveerd betwist. Onder verwijzing naar het [audit en onderzoekbedrijf] rapport is door [gedaagde] aangevoerd dat een reële winstmarge van ongeveer € 1,00 per dvd gebruikelijk is. Dat is door [eiser] niet weersproken. De rechtbank gaat daarom van die winstmarge;

e) de rechtbank gaat er bij de schatting van de schade van uit dat [gedaagde] , als zij geen inbreuk had gemaakt, de dvd’s met de films LMKK en SSI bij [eiser] had ingekocht. [eiser] beschikte immers over de benodigde rechten en [gedaagde] heeft geen alternatief legaal inkoopadres genoemd. Het aantal dat [gedaagde] aldus zou hebben ingekocht bij [eiser] is gebaseerd op het gemiddelde aantal van 23 dvd’s per titel dat [gedaagde] eerder bij [eiser] heeft ingekocht.