Gepubliceerd op zaterdag 8 juli 2006
IEF 2312
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Staatssteun voor traphekjes

Gerechtshof te Amsterdam, 29 juni 2006, 289/05. Baby Dan A/S tegen Het Werkvoorzieningschap Weer en Omstreken, Het Werkvoorzieningschap De Kanaalstreek, Bruca Producten & De Sluis Groep. (Met dank aan Olaf van Haperen Lawton Advocaten & Belastingadviseurs)

Over een traphekje kan veel geprocedeerd worden. Na een opheffing kort geding, appèl opheffing kort geding, cassatie in kort geding en een bodemprocedure is nu het Hof aan de beurt.

Het Hof buigt zich over de vraag of gedaagden inbreuk maken op de auteursrechten op het traphekje van Baby Dan, maar komt niet toe aan een  inhoudelijke beoordeling. Volgens het Hof heeft Baby Dan haar niet in staat gesteld om zich een oordeel te kunnen vormen over de oorspronkelijkheid van het traphekje. Het Hof kan zich om die reden ook niet vaststellen of er sprake is van slaafse nabootsing. Het arrest is vooral lezenswaardig voor degenen die geïnteresseerd zijn in (onterechte) staatssteun en concurrentievervalsing.

Baby Dan is de procedures gestart tegen gedaagden omdat hun gelijkende traphekjes onder de naam ‘Lotus’ inbreuk zouden maken op het traphekje Danamic.

 “Baby Dan heeft niet kunnen aanwijzen over welk van die hekjes in deze procedure gestreden wordt. Het geding zou gaan over het hekje dat stamt uit 1994.(…) Evenmin heeft Baby Dan zorggedragen voor een nauwkeurige omschrijving van het omstreden traphekje die het Hof in staat stelt haar kritiek op het vonnis van de rechtbank te onderzoeken. Bovendien ontbreekt een adequate afbeelding van het omstreden traphekje bij de gedingstukken.”

Baby Dan slaagt ook niet in haar grief inzake concurrentievervalsing. WeDeKa en De Risse hebben niet onrechtmatig gehandeld vanwege de ontvangen staatssteun.

Baby Dan heeft daartoe onder meer gesteld dat gedaagden de staatssteun hadden moeten melden. Het Hof verwerpt dit betoog. “Voor zover Baby Dan betoogt dat WeDeKa en De Risse onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld omdat de staatssteun niet bij de Europese Commissie is gemeld en om die reden schadeplichtig zijn jegens haar, Baby Dan, ziet zij eraan voorbij dat verplichting tot melding rust op de verschaffer van de staatssteun en niet op de ontvanger daarvan.”

Bovendien stelt het Hof vast dat het niet-melden nog geen schade tot gevolg hoeft te hebben. “Daarnaast heeft te gelden dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat aannemelijk is dat Baby Dan schade heeft geleden als gevolg van enkel het feit dat is nagelaten de staatssteun bij de Europese Commissie aan te melden.”

Volgens het Hof is het aan de Europese Commissie om te beoordelen of een staatssteun onrechtmatig is of niet. Nu de staatssteun nooit is gemeld bij de Europese Commissie heeft deze ook nimmer een oordeel over deze steun kunnen vellen. “Zou dit wel het geval zijn geweest en zou de Europese Commissie tot de conclusie komen dat sprake is van geboden staatssteun, dan kan dit onder omstandigheden meebrengen dat (ook) WeDeKa en De Risse – op grond van het nationale recht  –  onrechtmatig handelen jegens Baby Dan door het in ontvangst nemen van deze steun.” Het Hof acht daarbij onder meer van belang of WeDeKa en De Risse hebben moeten begrijpen dat er gerede kans bestond dat zij deze steun ten onrechte ontvingen; daarover heeft Baby Dan niets aangevoerd.

Het Hof benadrukt dat ook in het hypothetische geval dat zij het wel hadden moeten begrijpen het niet tot toewijzing van de vordering leidt. Het is niet vast te stellen hoe de Europese Commissie de staatssteun zal beoordelen, nu Baby Dan niets anders aanvoert dan dat de verschafte steun “de minimis” limiet aanzienlijk overtreft. Bovendien speelt daarbij een rol dat de Europese Commissie een discretionaire bevoegdheid heeft met betrekking tot de vraag of er concrete steunmaatregel in strijd is met het EG recht.

Ook de grief van Baby Dan dat de rechtbank een onderzoek had moeten doen naar het onrechtmatig karakter van de staatssteun, faalt. Het uiteindelijke oordeel over de toelaatbaarheid van de staatssteun komt toe aan de Europese Commissie en niet aan de nationale rechter. Wel is voor de nationale rechter een bijzondere taak weggelegd in geval van schending van de in het EG verdrag vervatte verplichting van een lidstaat voorgenomen steunmaatregelen te melden. Een lidstaat is niet toegestaan een maatregel tot uitvoering te brengen totdat de Europese Commissie over de maatregel heeft beslist. De nationale rechter heeft de bevoegdheid de uitvoering van de steunmaatregelen te schorsen totdat de Europese Commissie zich over de toelaatbaarheid heeft uitgelaten. Hiervan is in casu volgens het Hof geen sprake. Het gaat niet om de toelaatbaarheid van de steunmaatregel, maar om een schadevergoedingsactie. Het is niet aan de rechter op het oordeel van de Europese Commissie voor uit te lopen.

Ook de grieven van Baby Dan tegen de vaststelling van de rechtbank dat er geen sprake is van concurrentievervalsing naar nationaal recht falen. Het Hof stelt vast dat Baby Dan heeft nagelaten gegevens te overleggen waarop de deskundige in de bodemprocedure had kunnen beoordelen of er sprake was van concurrentievervalsing.

Het Hof acht het op grond van de beschikbare informatie niet mogelijk om tot het oordeel te komen dat er sprake is van onrechtmatige concurrentievervalsing. “Met het in kaart brengen van de voor- en nadelen die WeDeKa en De Risse hebben ondervonden als gevolg van de overheidssteun is immers nog niet gezegd dat sprake is van (onrechtmatig) concurrentievervalsing.” Het Hof bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep.

Lees het vonnis hier.