Gepubliceerd op dinsdag 11 maart 2008
IEF 5792
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Strepen in het algemeen belang (2)

Conclusie AG Ruiz-Jarabo Colomer, zaak C-102/07. Adidas AG en Adidas Benelux B.V. tegen Marca Mode C.V., C&A Nederland, H&M Hennes & Mauritz Netherlands B.V. en Vendex KBB Nederland B.V.

Wel gemeld, nog niet besproken. Verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing.

De Hoge Raad stelt de vraag of bij de afbakening van de rechten van de merkhouder rekening moet worden gehouden met de Freihaltebedürfnis. En in hoeverre hiermee tevens rekening moet worden gehouden, wanneer een van huis uit niet-onderscheidend teken, door inburgering onderscheidend vermogen heeft verkregen. Hiertoe heeft de Hoge Raad een drietal prejudiciële vragen gesteld (zie eerder bericht hier).

Ruiz-Colomer concludeert als volgt (ro. 85): “Bij de bepaling van de beschermingsomvang van een merk dat wordt gevormd door een aanduiding die beantwoordt aan de omschrijving in artikel 3, lid 1, sub c, van de Eerste richtlijn (89/104/EEG) van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten, maar door het gebruik onderscheidend vermogen heeft verkregen en is ingeschreven, moet rekening worden gehouden met het algemene belang, dat de beschikbaarheid van bepaalde tekens niet ongerechtvaardigd wordt beperkt voor de andere marktdeelnemers die soortgelijke waren of diensten aanbieden. Wanneer ditzelfde teken daarentegen geen intrinsiek onderscheidend vermogen bezit, maar later onderscheidend vermogen heeft verkregen als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt, kunnen de rechten van de merkhouder niet aan de vrijhoudingsbehoefte worden getoetst.”

Lees de conclusie hier.