Gepubliceerd op dinsdag 20 september 2011
IEF 10194
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Symbolen van het totalitarisme

Gerecht EU 20 september 2011, zaak T-232/10 (Couture Tech tegen OHIM (représentation du blason soviétique) - persbericht

Merkenrecht. Gemeenschapsmerk. Oppositieprocedure. Persbericht 95/11

Gemeenschapsmerk – Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk dat wapen van Sovjet-Unie weergeeft – Absolute weigeringsgrond – Strijdigheid met openbare orde of goede zeden, weigering van de onderzoeker om een beeldmerk dat een gekleurd wapenschild met de wereldbol, een ster, een hamer en sikkel weergeeft, in te schrijven voor waren en diensten van de klassen 3, 14, 18, 23, 26 en 43. – Artikel 7, lid 1, sub f, van verordening (EG) nr. 207/2009”

Verworpen, Hongaars wetboek van strafrecht met het opschrift "Gebruik van symbolen van het totalitarisme" verbiedt gebruik en het Gerecht kan via 6 lid 3 VEU naleving van EVRM verzekeren, dit is een geoorloofde beperking.

53 De kamer van beroep heeft in de eerste plaats verwezen naar artikel 269/B van de 1978. évi IV. törvény a Büntetö Törvénykönyvröl (wet nr. IV van 1978 betreffende het wetboek van strafrecht, hierna: „Hongaars wetboek van strafrecht”), met het opschrift „Gebruik van symbolen van het totalitarisme”. Deze bepaling luidt als volgt:
„(1) Hij die een hakenkruis, een SS-teken, een pijlkruis, een hamer en sikkel, een vijfpuntige rode ster of een symbool dat deze tekens voorstelt, a) verspreidt, b) in het openbaar gebruikt, of c) publiekelijk vertoont, begaat een overtreding en kan worden gestraft met een geldboete, voor zover niet tevens sprake is van een ernstiger strafbaar feit.
(2) Niet strafbaar is hij die de in lid 1 bedoelde handeling begaat ten behoeve van de verspreiding van kennis, voor onderwijs-, wetenschappelijke of artistieke doeleinden of teneinde te informeren over historische of actuele gebeurtenissen.
(3) De bepalingen van de leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op huidige officiële staatssymbolen.”

66 Dat bepaalde wijzen van gebruik van de „symbolen van het totalitarisme” door het Hongaarse recht niet verboden zijn, is in casu irrelevant. Blijkens de punten 27 tot en met 29 en 50 supra moet het bestaan van de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub f, van verordening nr. 207/2009 immers worden onderzocht op basis van de wijze waarop dit teken bij gebruik ervan als merk wordt gepercipieerd.

67 Ten slotte is het Gerecht niet bevoegd om de verenigbaarheid van artikel 269/B van het Hongaarse wetboek van strafrecht met het EVRM te beoordelen. In elk geval is deze omstandigheid in casu irrelevant, daar uit de punten 57 en 58 supra voortvloeit dat deze bepaling niet in aanmerking dient te worden genomen wegens de normatieve waarde ervan, maar als een feitelijke aanwijzing op grond waarvan de perceptie van het relevante publiek in Hongarije kan worden beoordeeld.

68 Daarentegen maken volgens artikel 6, lid 3, VEU de grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het EVRM en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben, als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie. Bijgevolg vormt de naleving van deze grondrechten een voorwaarde voor de wettigheid van de handelingen van de Unie, zoals de bestreden beslissing, en de rechter van de Unie moet de naleving ervan verzekeren.

70 Volgens artikel 10, lid 2, EVRM kan de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting worden onderworpen aan bepaalde beperkingen, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn, onder meer in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, of de bescherming van de goede zeden.