Gepubliceerd op woensdag 17 januari 2018
IEF 17434
Hof Den Haag ||
19 dec 2017
Hof Den Haag 19 dec 2017, IEF 17434; ECLI:NL:GHDHA:2017:3951 (Tata Steel tegen ArcelorMittal), https://ie-forum.nl/artikelen/tata-steel-onvoldoende-belang-bij-vordering-op-grond-van-vjv-staat

Tata Steel onvoldoende belang bij vordering op grond van VJV/Staat

Hof Den Haag 19 december 2017, IEF 17434; ECLI:NL:GHDHA:2017:3951 (Tata Steel tegen ArcelorMittal) Octrooirecht. Hoger beroep na rechtbank IEF 17099. ArcelorMittal verweert zich tegen de Grief van Tata Steel met een beroep op artikel 3:303BW (onvoldoende belang). In VJV/Staat is geoordeeld dat, indien op voorhand blijkt dat de handelingen waarop de gevorderde verklaring voor recht ziet, op zodanige wijze zijn omschreven dat zij inbreuk/onrechtmatigheid opleveren of dat dit niet aan de hand van de omstandigheden van het geval kan worden onderzocht, die verklaring onvoldoende concreet omschreven is, waardoor zij nimmer voor toewijzing in aanmerking komt. Dit brengt met zich dat de eisende partij onvoldoende belang heeft bij de daartoe strekkende vordering en derhalve daarin niet ontvankelijk moet worden verklaard. Het verweer van ArcelorMittals treft doel. Het vonnis wordt vernietigd.

5.1 Onder 3.3. bij A (en 3.6.1) van zijn arrest van 21 december 2001 inzake ‘VJV/Staat’ (NJ 2002, 217, ECLI:NL:HR:2001:ZC3693) heeft de HR een uiteenzetting gegeven over het belang-vereiste bij een verklaring voor recht die, omgezet naar een negatieve verklaring voor recht als in de onderhavige zaak aan de orde, hier op neer komt. Zo’n verklaring moet, wanneer die ziet op handelingen die nog niet hebben plaatsgevonden, op zodanige wijze zijn geformuleerd dat in alle daardoor bestreken gevallen geen sprake is van inbreuk/onrechtmatigheid. Indien reeds op voorhand blijkt dat de handelingen waarop de gevorderde verklaring ziet, op zodanige wijze zijn omschreven dat zij niet alle of niet onder alle omstandigheden geen inbreuk/onrechtmatigheid opleveren en de vraag of zij geen inbreuk/onrechtmatigheid opleveren ook niet aan de hand van de omstandigheden van het geval kan worden onderzocht, is die verklaring onvoldoende concreet omschreven, waardoor zij nimmer voor toewijzing in aanmerking komt. Dit brengt met zich dat de eisende partij onvoldoende belang heeft bij de daartoe strekkende vordering en derhalve daarin niet ontvankelijk moet worden verklaard. Onder 4.3, 4.15 en 4.16 MvA/MvG-inc en punt 5.3 PA heeft ArcelorMittal, hierop voortbordurend, aangevoerd dat vanwege de breedte van de vorderingen en de ontbrekende specificering van allerlei componenten die met boor interacteren of boor (deels) kunnen vervangen, Tata Steel in die vorderingen niet kan worden ontvangen.

5.11 De door Tata Steel gevorderde verklaringen voor recht hebben ook betrekking op de zojuist in rov. 5.10 omschreven specifieke situatie, waarin van octrooi-inbreuk sprake is, ondanks dat minder dan 0,0045 wt % boor wordt gebruikt. Gelet op het onder 5.1 overwogene zijn daarom de verklaringen voor recht A, C en D niet toewijsbaar, waarbij overigens in het midden wordt gelaten of in andere situaties dan de hier vermelde specifieke situatie octrooi-inbreuk aan de orde is. Het in ArcelorMittals incidentele grief 4 neergelegde artikel 3:303 BW-verweer treft dus reeds doel voor zover het is gestoeld op equivalentie. Het beroep dat zij tevens heeft gedaan op letterlijke uitleg kan nu verder onbesproken blijven.