Gepubliceerd op maandag 21 november 2011
IEF 10523
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Te grote regio rond haar woonplaats

Vzr Rechtbank Maastricht 17 november 2011, LJN BU5153 (Ergotherapiepraktijk Zuid-Limburg tegen gedaagde)

Als randvermelding. Franchiseovereenkomst tussentijdse beëindiging, non-concurrentiebeding, relatiebeding, redelijkheid en billijkheid, uitleg en beperkingen van tussentijds beëindigde overeenkomst.

EZL exploiteert een franchiseformule terzake ergotherapie in Zuid Limburg.
Op 19 februari 2009 heeft [gedaagde] met EZL een franchiseovereenkomst voor werkzaamheden als kinderergotherapeut in bepaald rayon met looptijd 5 jaar mét non-concurrentie- én relatiebeding. Tussentijdse opzegging door gedaagde van 6 juni 2010 wordt door EZL aanvaard.

EZL meent dat  post-contractuele bepalingen overtreedt worden. Met reconventionele vordering dat aangegeven rayon te grote regio rond haar woonplaats is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter houdt EZL gedaagde terecht en op goede gronden aan de non-concurrentie- en relatiebedingen, zodat de gevorderde voorziening, behoudens een beperking in tijdsduur (tot 2 jaar na opzeggingsbrief), zal worden toegewezen.

 

 

Gebondenheid aan non-concurrentie- en relatiebeding
5.3.2.[gedaagde] heeft bij het aangaan van de overeenkomst kennelijk ingestemd met de concurrentie- (artikel 12.2) en relatiebedingen (artikel 12.3). Daaruit volgt dat zij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst op de hoogte was van de beperkingen die haar zouden worden opgelegd in de uitoefening van haar vak als kinderergotherapeut in geval van (tussentijdse) beëindiging van de overeenkomst. Zij is in beginsel voor de volledige termijn aan deze bedingen gebonden. Nu [gedaagde] reeds bij brief van 6 juni 2011 te kennen heeft gegeven dat zij de samenwerking per 1 september 2011 wilde beëindigen, en EZL niet betwist dat [gedaagde] op 21 april 2011 haar cliënten reeds had overgedragen in het kader van haar zwangerschapsverlof, was zij dus feitelijk al geruime tijd voordat haar opvolgster definitief wist dat zij niet terug zou keren uit het werkveld van de overige franchisenemers verdwenen. In deze omstandigheid ziet de voorzieningenrechter aanleiding om haar beroep op de redelijkheid en billijkheid te honoreren en de termijn van de verboden te beperken tot 6 juni 2012, zoals hierna in het dictum is bepaald.

Relatiebeding
5.3.3.Volgens [gedaagde] staat EZL (in punt 21 a van de dagvaarding) een te ruime uitleg voor van het relatiebeding door onder “voormalige cliënten” ook verwijzers te verstaan. De voorzieningenrechter deelt deze visie niet, nu het beding expliciet mede ziet op: “het tot stand komen van een contact door toedoen van enige derde”(onderstreping vrzgr.) . “Enige derde” is niet anders uit te leggen dan eenieder die een contact tussen een cliënt en [gedaagde] tot stand brengt, waaronder eenieder die een cliënt naar [gedaagde] verwijst. Het verbod zal dus worden toegewezen, met dien verstande dat, en daarin heeft [gedaagde] wel gelijk, waar het petitum ruimer is uit te leggen dan het beding in de overeenkomst, in het dictum het verbod zal worden geformuleerd overeenkomstig het relatiebeding zoals opgenomen in artikel 12.3 van de overeenkomst. Het gaat dus om het benaderen: “uit welke hoofde ook van de onderhavige overeenkomst”, dus als kinderergotherapeut, van “voormalige cliënten” volgens de definitie van dat artikellid. Dat volgt ook uit de woorden: “dat contact zoals bedoeld in dit artikellid”. Volgens die definitie wordt verstaan onder voormalige cliënten, voormalige cliënten van [gedaagde] zelf en afnemers van de overige franchisenemers die op het moment van beëindiging van deze overeenkomst één of meer diensten afnemen of hebben afgenomen. Dat ook verwijzers (zoals huisartsen) onder dit verbod vallen volgt, zoals hiervoor overwogen, uit de laatste volzin van dit artikellid.

Non-concurrentiebeding
5.3.4. [gedaagde] stelt dat zij geen financiële buffer heeft opgebouwd in de anderhalf jaar die zij binnen de franchiseformule heeft gewerkt en dat het dus niet redelijk is haar aan het non-concurrentiebeding te houden omdat zij daardoor verstoken zal zijn van inkomsten voor de duur van een jaar. Dit zijn, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, omstandigheden die voor haar rekening en risico dienen te komen, mede omdat de beslissing om de overeenkomst tussentijds te beëindigen zonder daarbij ontslag uit beide bedingen overeen te komen door [gedaagde] is genomen en zij onvoldoende – onbetwiste – feiten en omstandigheden heeft gesteld die het oordeel rechtvaardigen dat zij hiertoe door EZL werd gedwongen. Het hier tegenover staande belang van EZL om gevrijwaard te blijven van concurrentie door gewezen franchisenemers is voldoende aannemelijk geworden. Overigens staat niets haar in de weg om voor de duur van het concurrentieverbod af te zien van het uitoefenen van het vak kinderergotherapeut en tijdelijk werkzaam te zijn als (volwassenen-)ergotherapeut, wat zij ook is. EZL heeft niet weersproken dat [gedaagde] wel als ergotherapeut binnen het rayon van de overeenkomst werkzaam mag zijn. Vast staat dat het non-concurrentiebeding alleen ziet op: “soortgelijke activiteiten”, dus alleen op kinderergotherapie. Bovendien zou zij ervoor kunnen kiezen om het in de overeenkomst aangeduide rayon te verlaten door iets over die begrenzingen heen haar vak als kinderergotherapeut uit te gaan oefenen. Dat onvermijdelijk is dat [gedaagde] verstoken zal zijn van inkomsten voor de duur van het concurrentie- en relatieverbod heeft zij dus onvoldoende aannemelijk gemaakt.  

Dossieroverdracht
5.3.5.EZL erkent dat de dossiers van nog lopende cliënten van [gedaagde] reeds deugdelijk aan EZL zijn overgedragen, in zoverre behoeft deze vordering dus geen beoordeling meer. Het gemotiveerde verweer van [gedaagde] dat zij de dossiers van uitbehandelde cliënten op grond van artikel 7:454 lid 3 BW gedurende tenminste 10 jaar zelf dient te bewaren en dat zij ingevolge artikel 7:457 BW een dossier niet zonder toestemming van de patiënt mag overdragen is door EZL niet weersproken met een nadere onderbouwing van deze vordering, zodat deze vordering tot overdracht van dossiers van uitbehandelde cliënten zal worden afgewezen.

Dwangsommen
5.3.6.De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheid dat [gedaagde] slechts partime werkzaam is termen aanwezig de dwangsommen te matigen tot € 100,-- voor elke dag of deel daarvan dat zij niet voldoet aan dit vonnis met een maximum aan in totaal te verbeuren dwangsommen van € 10.000,--.