Gepubliceerd op maandag 6 mei 2013
IEF 12628
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Term "lijkt een oplichter" niet onrechtmatig

Rechtbank Den Haag 10 april 2013, LJN BZ9355 (Sports 24 tegen B)
Mediarecht. Onrechtmatige publicatie op internet door gebruik term "lijkt een oplichter"? Afwijzing. Het staat een ieder in beginsel vrij om zich kritisch uit te laten over ervaringen met personen/organisaties, daarover een mening te geven en op internet te plaatsen. Daarbij dienen de grenzen van de in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid niet te worden overschreden. Bij de beoordeling wordt in aanmerking genomen dat het hier gaat om een publicatie op internet, waarvoor enerzijds geldt dat voor het kennisnemen daarvan in de regel nodig zal zijn dat een zoekterm wordt ingevuld die leidt tot een “hit” met de website en/of de publicatie, maar anderzijds dat deze publicatie op internet blijft staan totdat deze wordt verwijderd en dat verwijdering niet zonder meer betekent dat de publicatie daarna niet anders/elders te raadplegen is.

[B] heeft toegelicht dat de publicatie is ingegeven door zijn eigen ervaring met een webwinkel van [A] en bij naspeuringen op internet bleek dat er meer klanten waren die soortgelijke ervaringen hadden. Het beeld ontstond van het duperen van consumenten, door bestellingen waarvoor was betaald niet te leveren en evenmin de koopprijs te restitueren.

Hoewel het voor de gemiddelde lezer duidelijk moet zijn dat B niet bedoelt te stellen dat A een oplichter is, maar dat lijkt te zijn, geldt ook voor het op deze manier gebruiken van de term “oplichter” dat dit een zware beschuldiging is die niet lichtvaardig moet worden geuit. Gezien het vermoeden van oplichting, en het (absolute) aantal gedupeerde klanten en de lange en kennelijk nog steeds voortdurende periode van wanpresteren, is de term “lijkt een oplichter” in de publicatie geen overschrijding van de zorgvuldigheid. De vorderingen worden afgewezen.

4.8  Wat [A] cs naar voren hebben gebracht laat de kern van het verwijt van [B] overeind, namelijk dat gedurende een lange periode vele klanten letterlijk voor niets betalen, omdat de betaalde bestelling niet wordt geleverd en de koopprijs ook niet wordt terugbetaald of - als dat gebeurt - maanden na dato en na grote inspanningen van de kopers. Deze klanten zijn ontegenzeggelijk gedupeerd.

Daarnaast heeft dit geleid tot het beschamen van het vertrouwen van deze klanten, dat in het bijzonder aan de orde is bij het kopen bij webwinkels. Het voorgaande kan het gevolg zijn van een slechte bedrijfsvoering, maar evenzeer van welbewust handelen met het vooropgezette plan om klanten te laten betalen voor iets dat nooit wordt geleverd.

De in de publicatie beschreven (niet adequate) reactie op berichten van [B] kan het gevolg zijn van beide opties, en kan dus, net als het duperen van klanten, (mede) grondslag vormen voor het door [B] in zijn publicatie geuite vermoeden van oplichting. Gelet hierop en gezien het (absolute) aantal gedupeerde klanten en de lange en kennelijk nog steeds voortdurende periode waarin dit aan de orde is, heeft [B] met de term “lijkt een oplichter” in de publicatie de in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen grenzen van zorgvuldigheid niet overschreden. De ontegenzeggelijk daardoor veroorzaakte reputatieschade van [A] cs, die onweersproken hebben gesteld dat de klachten zien op een relatief klein deel van het totale aantal bestellingen, weegt niet op tegen het belang dat is gediend met het op deze manier in de publicatie aan de kaak stellen van het gedurende lange tijd duperen van klanten.

Op andere blogs:
MediaReport (Beschuldiging door gedupeerde consument van “vermoedelijke oplichting” kan door de beugel)