Gepubliceerd op dinsdag 28 maart 2006
IEF 1839
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Thorbecke vordert

Gerechtshof Den Haag, 23 maart 2006, Rolnummer 04/1239, Consumer Health Entrepeneurs B.V. en Medimaat B.V. tegen Thorbecke Apotheek B.V. (Met dank aan Willem Hoorneman, CMS Derks Star Busmann). 

Over het vaststellen van inventiviteit, het vaststellen van vakmannen en het voorstellen van alternatieve (hoofd)conclusies bij pleidooi in hoger beroep.

In dit geding staat centraal of de conclusies 1, 2 en 17 van het (Nederlandse deel van het) Europees octrooi van Consumer Health c.s. met betrekking tot en “Medicament Distribution System and Automatic Dispenser for such System” wegens (onder meer) gebrek aan inventiviteit dienen te worden vernietigd, zoals door Thorbecke wordt gevorderd, evenals de vraag of, indien het octrooi geldig is, door Thorbecke inbreuk op het octrooi wordt gemaakt.

Het octrooi heeft betrekking op een geneesmiddeldistributiesysteem (apotheeksysteem voor het voorschrijven en afleveren van geneesmiddelen aan een patiënt) en een afgifteautomaat daarvoor. De ROW 1995 is van toepassing, nu de verlening is gepubliceerd na 1 april 1995.

Thorbecke is van mening dat een, reeds voor de prioriteitsdatum, in Breda gebruikt systeem nieuwheidschadelijk is. Consumer Health c.s. stelt middels haar eerste grief dat de Rechtbank bij de beoordeling van deze meest nabije stand van de techniek het kenmerk van een interactief voorschrijfproces buiten beschouwing heeft gelaten. Het Hof gaat daar niet in mee:

“Het interactief voorschrijf proces is, aldus Consumer Health c.s., een kenmerkend onderdeel van conclusie 1 van het octrooi. Het hof vermag Consumer Health c.s. hierin niet te volgen. In conclusie 1 van het octrooi wordt een interactief voorschrijfproces niet genoemd. De in de conclusie genoemde elementen, respectievelijk mogelijkheden van de ‘input unit’, zijn elementen, die ook aanwezig zijn in de pc van de huisarts. die werkt met het hoger genoemde Medicom-programma. Dergelijke elementen zijn, naar het oordeel van het hof, eveneens onderdeel van op de prioriteitsdatum gebruikelijke Huisarts Informatie Systemen.”

Voorzover Consumer Health c.s. met “interactief voorschrijfproces mochten doelen op de specifieke controlemogelijkheden als bijvoorbeeld omschreven in de beschrijving bij het octrooi, Hence, for drawing up the prescription, the doctor is assisted by the system (...)) merkt het hof op dat die specifieke controlemogelijkheden niet in conclusie 1 zijn opgenomen. Kennelijk wordt het beoogde interactieve voorschrijfproces gestuurd door of bepaald door het in conclusie 1 genoemde “predetermined algorithm. Dat vooraf bepaalde algoritme wordt echter niet verder onthuld of toegelicht. Conclusie is dat grief 1 faalt.”

Een volgens strijdpunt gaat over een controlemoment voor de huisarts in het systeem van Consumer Health c.s. Hier gaat grief 4 over. De grief faalt:

“In het vonnis, waarvan beroep, heeft de rechtbank overwogen dat het bij de systemen volgens de stand der techniek aan controlemomenten aan de huisartsenzijde ontbreekt, ingeval de arts de door het systeem verschafte beslisondersteuning negeert of verleerd toepast, maar dat de richting voor het oplossen van dit probleem aan de gemiddelde vakman direct bekend is uit het genoemde WCIA-HIS-Referentiemodel 1990.

De rechtbank heeft ter staving van haar standpunt gewezen op blz. 22 van het WC1A-HIS-Referentiemodel 1990. Hierover merken Consumer Health c.s. op, dat die publicatie twee mogelijke uitbreidingen van de medische module noemt, waaronder het koppelen van een voorschrift aan een indicatie (klacht of diagnose) en dat als voordeel daarvan controle op chronische medicatie beter mogelijk is.

De controlestap volgens het octrooi daarentegen heeft betrekking op de standaardcontrole door de arts, aldus Consumer Health c.s. Dat moge zo zijn, maar naar het oordeel van het hof is het niet relevant voor wat voor controle de terugkoppeling plaatsvindt. Daarbij komt nog dat in het WCIA-HIS-Referentiemodel 1990 de controle op chronische medicatie louter als voorbeeld wordt gegeven van wat mogelijk is bij het koppelen van een voorschrift aan een indicatie (“tal van nieuwe mogelijkheden”). De grief faalt.”

Het volgende punt: dient door de rechter “de vakman” te worden vastgesteld? Antwoord: Nee:

“Consumer Health klaagt over hetgeen de rechtbank heeft overwogen betreffende dat wat voor een vakman voor de hand ligt. Daarbij merkt Consumer Health c.s. allereerst op dat de rechtbank niet duidelijk heeft vastgesteld wie als vakman dient te worden gezien. Het hof kan Consumer Health c.s. hierin niet volgen. Nog afgezien van het feit, dat de rechtbank niet de plicht heeft vast te stellen wie in casu de vakman is, heeft de rechtbank, zoals Consumer Health c.s In de toelichting op grief 5 zelf aangeeft, bevestigd dat de gemiddelde vakman in kwestie de huisarts/apotheker is.

Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven wie in het onderhavige geval als de gemiddelde vakman dient te worden beschouwd.

Verder voert Consumer Health c.s. tevergeefs aan dat de Rechtbank heeft miskend dat het in het octrooi gaat om specifieke automaten en computers:

“Consumer Health cs. Klaagt erover, dat de rechtbank heeft overwogen dat medicijnafgifteautomaten bekend zijn, die zijn gekoppeld aan apotheekcomputers, daarbij er aan voorbijgaand, dat in het octrooi sprake is van specifiek omschreven computers en automaten die voldoen aan alle in het octrooi genoemde criteria. Het hof vermag Consumer Health c.s. hierin niet te volgen. Bekend is het koppelen van een medicijnafgifteautomaat aan een apotheekcomputer. Hoe specifiek die apotheekcomputer is doet daarbij niet terzake.
In conclusie 1 van het octrooi is voorts een afgifteautomaat (“automatic dispenser”) genoemd. de het gewenste medicijn afgeeft indien de apotheekcomputer een stuursignaal zendt (“dispenses the prescribed medicament under the supply of the control signal generated by the pharmacy computer”). Van enig bijzonder criterium is in de conclusie geen sprake. De grief faalt.”

Tenslotte: mag bij pleidooi in hoger beroep nog een alternatieve (hoofd)conclusie worden voorgesteld? Nee, oordeelt het Gerechtshof:

“Het hof acht het eerst bij pleidooi in beroep voorleggen van een alternatieve conclusie 1 in strijd met een goede procesorde, mede gezien de complicaties die een en ander meebrengt. Het in dit stadium toelaten van een alternatieve conclusie 1 zou bovendien tot een niet voorziene uitbreiding van de reconventionele vordering moeten leiden (Thorbecke heeft reeds aangegeven waarom ook de alternatieve conclusie 1 niet in stand kan blijven). Het hof zal zich daarom niet uitlaten over de alternatieve conclusie 1.”

Lees het arrest hier.