Gepubliceerd op woensdag 7 oktober 2009
IEF 8250
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Un bieteriemetje mit piendekies

IEP!Vzr. Rechtbank Amsterdam, 16 september 2009, KG ZA 09-1811 NB/JS, Horst tegen Lemming Film B.V. c.s. (met dank aan Margriet Koedooder, De Vos & Partners).

Regieovereenkomst. Geschil tussen regisseur en producent over enkele (creatieve) aspecten van de film IEP! en de vraag welke versie van de film zal worden voltooid, de versie van Horst of de versie van Lemming. Regisseur vordert dat een arbiter zal worden aangewezen, maar de voorzieningenrechter oordeelt anders:

4.6. Voorshands wordt geoordeeld dat op grond van artikel 6.4 van de overeenkomst aan een arbiter in beginsel kan worden opgedragen zich een oordeel te vormen over de vraag welke versie van de film de voorkeur geniet. Daarmee wordt immers niet alleen een beoordeling gegeven omtrent de redelijkheid van de gronden waarop de producent de film heeft afgekeurd, maar aan dat oordeel. dat immers partijen bindt, wordt dan tevens de consequentie verbonden dat de producent de eindmontage en mixage niet heeft kunnen afkeuren en dus in beginsel gehouden is zijn goedkeuring te verlenen. Deze uitleg van de arbitrageclausule strookt met de vrijheid die de regisseur op grond van artikel 6,l van de overeenkomst heeft om de eigen visie in de film tot uiting te brengen. Het betoog van Lemming op dit punt wordt derhalve verworpen.

4.7. Het voorgaande betekent echter niet dat de vordering van Horst voor toewijzing in aanmerking komt. Geoordeeld wordt namelijk dat artikel 6.5 van de overeenkomst hieraan in de weg staat, nu hierin is bepaald dat, in het geval de producent en de regisseur niet tot overeenstemming komen over de aan te brengen wijzigingen en indien het geschil de financiering van de film aantoonbaar in gevaar brengt. het uiteindelijke oordeel van de producent zal prevaleren.

4.8. Lemming heeft aangevoerd dat, indien een arbitrageprocedure moet worden afgewacht en de arbiter oordeelt dat Lemming de versie van Horst zal moeten afmaken, de financiering van de film aantoonbaar in gevaar komt. (…) Het had op de weg van Horst gelegen om voldoende aannemelijk te maken dat afwerking van de versie van Horst de afleveringsdatum van de film in het geheel niet in gevaar zou brengen. (…)

4.9. Voorts heeft Horst niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de cashflow van Lemming in ernstige mate in gevaar komt wanneer de opleveringsdata van de film worden overschreden. (…) Aannemelijk is dat voor het voortbestaan van Lemming gevreesd moet worden indien zij deze betaling niet (tijdig) ontvangt. (…)

4.10. Onder deze omstandigheden wordt geoordeeld dat Lemming gerechtigd is zich te beroepen op artikel 6.5 van de overeenkomst, zodat een arbitrageprocedure geen verandering meer kan brengen in de keuze om alleen de versie van Lemming af te werken. Derhalve is het niet aannemelijk dat de bodemrechter de vordering tot het aanwijzen van een arbiter zal toewijzen. De primaire vorderingen voldoen daarmee niet aan het onder 4.1. genoemde criterium en worden derhalve afgewezen.

Lees het vonnis hier.